SSirSATSIk EEA PRACHT VA A KM Ol REA HEER HALLO VROUW, IK HEB WEER WERK! GENEESMIDDELEN EN GENEESWIJZEN door Dorothy Parker 22 Maar kort* geleden... IK ZOEK WERK, JAN, 'T KAN ME NIET SCHELEN WAT OF WAAR DEN LAATSTEN TIJD HEB IK NIETS AN DERS DAN PECH KAREL, BESTE KEREL, DIT IS WEL EEN ONVERWACHT GENOEGEN IS ER IETS NIET IN ORDE MAAR NU BOF JE TOCH, WANT IK WEET IETS DAT VOOR GEKNIPT IS -i ALS JE TENMIN STE... EERST EENS NAAR JE TAND ARTS GAAT VOOR JE ADEM HET IS PROEFONDERVINDELIJK BEWE ZEN DAT SLECHTE ADEM MEESTAL ONTSTAAT DOOR VOEDSELRESTJES TUSSCHEN ONVOLDOEND GEREINIGDE TANDEN. IK BEVEEL COLGATE'S TAND PASTA AAN. HAAR FIJN, AROMA TISCH SCHUIM DRINGT OVERAL TUS SCHEN DE TANDEN DOOR EN VERWIJ DERT DEZE ONGERECHTIGHEDEN. Later, dank zij Cotgate. HOERA WIJ ZIJN UIT DE ZORGEN, KINO IK HEB WEER WERK EN 'T BETAALT UITSTEKEND Annonces betreffende worden in dit blad slechts opgenomen, indien zij vooraf voorzien zijn van het stempel „Geen bezwaar" tegen de plaatsing, afgegeven door de Commis sie van Controle op de Aanprijzing van Geneesmiddelenen Geneeswijzen, waarvan het Secretariaat is gevestigd: SEGBROEKLAAN 33 - 's-GRAVENHAGE Al hadden meneer en mevrouw Bain er jaren lang op gewerkt, 't had hun nooit beter kunnen lukken, van hun huiskamer een klein, maar bewonderenswaardig compleet museum te maken van voorwerpen, die een stemming wekten van ongemak en narigheid. Toeli hadden ze daar nooit eenige moeite voor gedaan. Eenige der artikelen in die kamer waren huwelijks- radeauxandere hadden er, voor en na, de plaats ingenomen van voorgan gers, die ten offer waren gevallen aan ou derdom en slijtage; enkele ook had de ..Oude Heer" meegebracht, toen hij, een jaar of vijf tevoren, bij de familie Bain was komen inwonen. Het was opmerkelijk, zoo volmaakt ze allemaal pasten in 't geheel, 't Leek wel, of ze stuk voor stuk waren uitgekozen door één en denzelfden geestdrifteling. voor wien tijdverlies maar weinig be- teekende. als hij maar ooit liet resul taat. bereikte, de huiskamer der Bains veranderd te zien in een particuliere gruwelkamer, ietwat getemperd voor huiselijk gebruik. Het was een hoog vertrek, met een zware, oude, donkere betimmering, die noopte tot gepeins over zilveren hand vaten en spinnende insecten. Het behang had de kleur van verschaalden mosterd. Eens had het geprijkt met een verblindend patroon van fonkelend goud op een donkerder achtergrond, maar dat was nu vergaan tot strepen en vegen. De meubels waren donker en log en plachten zich te uiten in smartelijk gekraak plotseling, scherp gekraak, dat aan hun dappere stilte alleen dan ontwrongen scheen te worden, als het leed hun te machtig werd. Er kwam een muffe aardlucht uit hun verschoten tapijtbekleeding, en al deed mevrouw Bain nog zoo haar best, in de naden hoopte zich een donzig grijze stof op. Op den druk gebeeldhouwden schoor steenmantel kleurde bont de gestalte van een boerenjongen met een krullen- kop. Hij was heel vernuftig zoo ver vaardigd, dat hij op het vlak zat en zijn eene been er overheen liet hangen. Hij was verdiept in de eeuwige bezigheid, een doorn uit zijn molligen voet te trekken en zijn ronde gezicht droeg realistische trekken van wreede pijn. Vlak boven hem hing een staalgravure van een kamp met renwagens; stof vloog op, de wagens helden waanzinnig over, de bestuurders striemden met wilde zweepslagen hun doldriftige paarden, die door den schilder juist be trapt waren in de seconde vóór hun harten het begaven, en zij dood op de baan neerstortten Tusschen de ramen hing een olieverf schilderij van twee verdoolde schapen, wanhopig saamgedrongen in een woes- ten sneeuwstorm. Dit was een der bij dragen van den Ouden Heer tot het interieur. Mevrouw Bain placht op te merken, dat de lijst alleen al ze-wist- niet-hoeveel waard was. Het muurvlak naast de deur was gereserveerd voor een stukje moderne kunst, dat meneer Bain eens liad ont dekt voor het raam van een boekwinkel tje: een gekleurde prent, voorstellende een overweg, met een trein, die onbarm hartig aansnelde over de rails, terwijl een lage, roode automobiel de baan probeerde over te steken, zonder door de ijzeren verschrikking de wereld af gesplinterd te worden. Zenuwachtige bezoekers, die stoelen kregen tegenover dit tafereeltje, moesten gewoonlijk een kans afwachten om van plaats te ver anderen, vóór zij zich van harte konden overgeven aan de conversatie. De ascbbakken, oostersch maaksel, hadden de vormen van groteske hoof den, bepluimd met bosjes grijs men- schenhaar. en zij bezaten bolle, doode, glazige oogen en wijdgapende monden, waarin degenen, die er 't hart toe had den, hun asch konden deponeeren. Zoo sloot ieder onderdeel van het interieur zich aan bij den geest van het totaal en droeg het tot liet effect het zijne bij. De drie personen echter, die nu in de huiskamer der familie Bain zaten, voelden zich niet 't minst gedrukt door al die binnenhuiskunst. Twee hunner, meneer en mevrouw Bain, hadden niet alleen achtentwintig jaren den tijd gehad, om aan de kamer te wennen, maar waren er ook van het begin af trouwe bewonderaars van geweest. En geen enkele omgeving, hoe triest ook, kon de aristocratische kalmte verstoren van mevrouw Bain's zuster, mevrouw Whittaker. Zij was een minzame klant voor den stoel, waarin zij nu zat, en glimlachte welwillend tegen het glas cider, dat zij in haar hand hield. De Bains waren arm en mevrouw Whittaker had, zooals men het snedig noemt, een goed huwelijk gedaan, en geen van allen verloren zij deze feiten uit liet, oog. Mevrouw Whittaker beperkte haar houding van vriendelijke verdraagzaam heid echter niet tot haar minder be middelde bloedverwanten. Zij schonk die aan haar jeugdvrienden ook, en aan de werkmenschen, en aan de kunst en de politiek en aan haar vaderland. De drie menschen zaten daar met een voorkomen van knus een avond te besteden. Zij hadden iets als van ver wachting over zich, van een niet on prettig zenuwaehtigheidje, als menschen, die wachten tot er een gordijn opgaat. Mevrouw Bain had cider verstrekt in de beste glazen, en er eenige van haar bekende nootkoekjes bij rondgediend, op een schaal, waar met de hand trossen kersen op geschilderd stonden de schaal, die ze jaren geleden voor sand wiches had gebruikt, toen haar kaart club in haar huis bijeenkwam. Zij had er even over moeten denken dien avond, vóór ze de schaal met de kersen uit 't buffet haalde, maar toen had zij een kort besluit genomen en vastberaden de koekjes er op gelegd. Goed bekeken was 't een bijzondere gele genheid - jawel, een onderonsje, maar toch een bijzondere gelegenheid. De Oude Heer lag boven op sterven. Dien middag om vijf uur had de dokter ge zegd, dat 't hem verbazen zou, als de Oude Heer het middernachtelijk uur haalde reusachtig verbazen, had hij opgeboden. Het was niet noodig, dat zij zich bij de legerstede van den Ouden Heer schikten. Hij zou hen toch geen van allen herkend hebben. Hij had hen zelfs al ruim eep

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 12