ïnan/i
Men kent ze eruit! 't is een Venus,
sportief, vlot, charmant, dat zijn hun
kenmerken.
31
Zijn gezicht was enkel lach, terwijl hij
den brief las. „Wel wel wel," zei hij tegen
den vogel, die eerst op tafel en toen op
den vloer naast zijn voeten was gewipt,
„je bent blijkbaar geen doodgewone
zeemeeuw, maar een Sterna hirundo,
oftewel stern. Dus je ziet, heeren"
met zorg trok hij zijn gelaat in de juiste
plooi voor 't tappen van een mop
„as de heeren me een grappige woord
speling willen permitteerenwe leven
hier an boord onder 'n gelukkig gestern
te. Ha, ha, ha! Ge-stern-te. Snap je
'm?"
Hij greep met zijn rechterhand naar
de bankbiljetten, om ze triomfantelijk
boven zijn hoofd te zwaaien, maar zijn
vingers vonden slechts het leege zeil
doek. Uit zijn plotseling verlamde
linker dwarrelde de brief als een vallend
herfstblad. Zijn mond viel open. Lang
zaam verschoof hij zijn blik van de tafel
naar den vloer en nog juist zag hij 't
laatste puntje van het vijfdollarbiljet
in den gulzigen bek van de stern ver
dwijnen. Van het twintigje was niets
over dan president Jackson's linkeroog
in staalgravure. Spottend keek het van
liet linoleum naar hem op.
IJselijk was toen de wraak van Glen-
cannon! Met een schorren kreet pakte
hij den vogel bij zijn pooten. Zich niet
storend aan de klapperende wieken en
den stootenden snaivel, strompelde hij
het dek op en slingerde hij den mascot
hemelwaarts, over den rand van den
roetigen schoorsteen heen.
Een seconde bleef de stern daar
zweven, onbeschaamd kwieënd. Plotse
ling, van verre, klonk er een kwie-ie
terug. Gleucannon draaide zicli 0111 en
zag een schip van de T. O. het rak
uit varen, in de richting der zee, en een
eenzame grijze vogel dompte en tolde
over het kielzog. Hij zag een tweeden
grijzen vogel naast den eersten komen,
en toen verdwenen zij samen in de
nevelen der rivier.
III
Er waren veertien dagen verloopen,
sinds de Inchcliffe Castle de Londensche
haven was binnengestevend veertien
dagen waarin zij, met veel drukte,
geraas en getier en gezwoeg, was toe
gerust voor een nieuwen zwerftocht
over de zeeën. Nu zou zij echter een
serie Europeesclie havens afwerken
aan Oost-, Noord- en Middellandsche
Zee en al was de geringste dezer
een paradijs, vergeleken met de pest-
holen van moerasdamp in West-Afrika,
toch was meneer Glencannon's stem
ming gedrukt.
De herinnering aan zijn gemis, aan
zijn opgeslokte vijfentwintig dollars,
prikte hem nog steeds. De eindelooze
grapjes van zijn kameraden waren als
wespensteken in zijn gemoed. Zocht hij,
vol hoop, heul aan den wal, dan kwam
hij tot de ontdekking, dat monster
achtige regeerings willekeur het slui
tingsuur der kroegen had vervroegd en
den accijns op whisky had verhoogd.
Voor 't eerst in zijn zeemansleven snakte
hij er naar, weer op zee te zijn.
Toen dus de Inchcliffe Castle, den
avond van den zestienden dag, door de
sleepboot werd voortgesjord de rivier
monding uit, met bestemming Rotter
dam, ging meneer Gleneannon aan tafel
zitten met iets, dat weer op eetlust leek.
Hij snoof de zilte bries op, die door de
patrijspoort binnenwoei, en was er dank
baar voor. Maar al vorkte hij begeerig
vier lappen rundvleesch op zijn bord,
en al slaagde hij er in, met één meester
lijken wip van zijn mes twee aardappelen
te oogsten, toch hield hij het vage gevoel,
dat hem iets. iets ik-en-weet-niet-wat,
ontbrak. Zijn rechterschouder voelde ijl,
onprettig ijl aan; hij miste den vriend-
schappelijken greep van bezwernvliesde
teenen. Hij draaide zuchtend zijn hoofd
en bekeek zijn rechterepaulet. leeg,
op het viertal gouden strepen na.
„E11, hoe staan de zaken?" vroeg
meneer Montgomery, die hem had zitten
begluren. „Oeveel vraag je vandaag
voor je waterkip? Nog steeds vijfen
twintig dollar?"
„Waterkip?" herhaalde Gleneannon,
snel zijn verdriet verbergend achter ver
toon van luchtige onschuld. „Vijfen
twintig dollar? Hemeltje, meneer Mont
gomery! Kan ik niet eens meer naai' de
roos op mijn schouwerlap kijken, zonder
dat jij er hebzuchtige conclusies uit
trekt?"
„Nee!" riep Montgomery, met de
overtuiging van iemand, die zijn gehoor
op zijn hand heeft, „dat kun je zéker
niet! Wie kan d'r nou lachen, alvegare
Schot? We ebben je d'r tusschen! Waar
blijf je nou met je woesteling van '11
vogel en je flauwe moppen over ge
sternte! We lachen je lekker uit, en
als je weten wil oe, zal ik 't je wel
vertellen!"
Hij haalde een brief uit zijn binnen
zak en legde hem open op tafel.
„Ier eb ik den brief," zei hij, „dien je
van die Hamerikaansche vogellui hebt
gekregen dien ad je laten vallen en
eelemaal vergeten, toen je de duiten op
had gestreken. Weet je wel?"
„Ja," knikte Gleneannon, aandachtig
overbuigend. „Dat. weet ik maar al te
goed!"
„Nou, in dien brief staat: „De door 11
gevonden vogel, nummer 71, is de eerste
van een honderdtal sternen, door ons
genummerd en losgelaten, waarvan ons
de vondst werd bericht."
„Jawel," zei Gleneannon, een halven
aardappel doorslikkend zonder iets te
proeven. „Ga door."
„Nou," hernam Montgomery, „wat
dacht je, dat wij arme dupes van de
istorie doen zouden, toen we heenmaal
al die hinlichtingen adden? Ik zal 't je
vertellen. Ik en meneer Swales en me
neer MacQuayle en meneer Levy ebben
ieder 'n brief geschreven aan dien direc
teur in Hamerika, dat we sternen
met oepeltjes om gevangen ebben, in
de verschillende avens, die we op deze
reis haandoen. Dus later, als we in
Bremerhaven komen, krijgt meneer
Swales z'n vijfentwintig dollar, geadres
seerd Postlagerndmeneer Levy en
meneer MacQuayle krijgen 't sommetje
in Bordeaux en Marseille, per adres
Poste Restanteen ik oef in Bilbao maar
naar 't postkantoor te gaan, en te vra
gen of er '11 brief is voor Chauncey
Montgomery, adres Administracion de
Correoa, en ik heb ni'n portie Yankee
duiten ook binnen. Hóhóhó! Jij dacht
dat je leep was, niet? D'r kunnen d'r
méér onder 'n goed gesternte zitten,
niet? In ieder geval zit je d'r in, en 't
werd oog tijd ook!"
Er kwam een zonderling geluid uit
de keel van meneer Gleneannon. Zijn
hoofd zonk voorover op zijn borst. Hij
stond op, en al verliet hij kaarsrecht
de kajuit, zijn schreden w'aren die van
een bejaard en gebroken man. Daar liep,
zoo kon eenieder zien, een sterveling,
wiens last te zwaar was 0111 te dragen.
Op het winderige dek echter werden
zijn voetstappen vaster en sneller. Hij
ging naar zijn hut, deed de knip op de
deur en schrééf vier brieven aan post
directeuren in evenzoo veel buiten-
landsche steden brieven, die hij
respectievelijk onderschreef met (le
namen Chauncey Montgomery, B. Swa
les, Campbell MacQuayle en A. Levy.
De brieven luidden:
„Verzoeke beleefd alle post voor mij
door te zenden naar Kilmarnock Road
110. 33, Milngavie, Schotland, p/a den
heet Colin Gleneannon."
Vraagt gratis toezending van het nieuwe pro-
spektus bij de "Venus" propaganda afdeeiing,
Rotterdam \V. 327 duidelijk adres s. v. p.
1251/2166 Venus-blouse 38-46 f. 5.95