OVERSTAPPIE
krijgt 'n karweitje
BIJ O N Z E I
j „JONG ENS I
TE VELDE"!
In de stelling. Besehut door zware grondmassa's doorwaken wij den nacht hij 't licht van een stormlantaarn.
Wel verdraaid, nou staan die dingen hier nóg!"
zegt de kapitein. Hij heeft juist de wacht ge
ïnspecteerd en gaat nu het kwartier betreden.
En „die dingen" zijn drie snelblusschers, die, knalrood
en glimmend, in het gangetje naar ons compagnies
bureau een bekoorlijk stilleven vormen met een pot
groene zeep en den bezem van den kamerwacht.
Er ligt een berg paperassen op de tafel van den
compagniescommandant, doch alvorens zich op zijn
papieren te storten, besluit de kapitein de aange
legenheid van die drie snelblusschers nu eens defini
tief te regelen. Onze motorordonnans neemt op zijn
zwierige wijze het bochtje bij ons schilderhuis en al
spoedig komt de officier van materieel zijn opwach
ting maken op het bureau. Officier van materieel is
eigenlijk 'n beetje overdreven, de functionaris is voor-
loopig slechts dienstdoend officier, want liij heeft
den rang van vaandrig.
Nu weet u natuurlijk allen, wat een vaandrig is.
Een vaandrig is een blozend jongmensch, dat na
verloop van tijd officier wordt en, bij wijze van
voorschot, reeds een gouden band om zijn veldmuts
en een draagriemenstel in zijn taillehaken draagt.
Dient hij bij de bereden wapens, dan heet hij kornet,
maar één ding hebben kornetten en vaandrigs ge
meen, ze staan niet erg hoog genoteerd op de be-
taling8lijst der jaarweddegenietenden
Als distinctief draagt de vaandrig op z'n kraag,
zooals het voorschrift „Rangen en graden" zulks
noemt, „een rond gebombeerd knoopje", dat straks
door een echte ster zal worden vervangen. Dat
zelfde knoopje draagt ook de adjudant-onderofficier,
die het echter nooit tot een ster zal brengen, hebben
de hij als onderofficier reeds den hoogsten trap van
de hiërarchieke ladder bereikt.
Een vaandrig is jong en de adjudant draagt
meestentijds al jaren met trots de zilveren medaille
voor vierentwintigjarigen trouwen dienst, zoodat
liet niet erg moeilijk is die twee categorieën uit elkaar
te houden. En dat is maar goed ook, want geen enkele
vaandrig raakt opgetogen, als hij met adjudant
wordt aangesproken. En het gekke is: de adjudant
begint te brieschen, als je per ongeluk vaandrig
tegen hem zegt!
En dan is er nog een tusschenvorm. Er zijn bij de
weermacht ook vaandrigs, die den „naast-hoogeren"
rang om de een of andere reden nooit bereikten. Ze
loopen intusschen al knap tegen de veertig en nu is
het maar de vraag,
wanneer hun vaan
drigschap eindigt
en zij tot den adju
dantenstand over
gaan. Tot deze
groep behoort in-
tusschen onze vaan
drig niet. Wel is hij niet zoo heel jong meer, maar als
de mobilisatie lang genoeg duurt, zullen we, aan het
einde van dit jaar, parade voor hem maken, wanneer
hij, als pasbenoemd tweede luitenant, trouw aan
de wetten en onderwerping aan de krijgstucht
heeft gezworen.
„Kijk's," zegt de kapitein. „Daar val ik vanmor
gen weer over die brandblusschers. Hoe zit dat
eigenlijk? Komen die nou waar ze hooren of komen
ze er niet?"
De dienstdoend officier van materieel kan ge
lukkig verzekeren, dat er niet de minste twijfel aan
bestaat, dat de snelblusschers inderdaad hun be
stemming zullen bereiken. De kwestie is alleen deze:
waar moeten ze staan? Want die aangelegenheid
wordt geregeld in het „Brandvoorschrift", waar de
sergeant toegevoegd nu al dagen over zit te broeien.
„Hm ja, dat brandvoorschrift...." De kapitein
kijkt eens opzij.
„Present, kapitein," zegt prompt de sergeant
toegevoegd, die de laatste minuten een zeer belang
stellend toehoorder is geworden en hij zwaait met
'n lijvig dossier.
„Jij maakt d'r, geloof ik, 'n vervolgroman van,"
veronderstelt de kapitein. „Zoo'n voorschrift moet
kort en duidelijk zijn."
„Korter kan het niet," verzekert de sergeant.
En dat het zoo lang duurde, komt omdat de sergeant
zich uit den tijd, toen hij nog voor z'n korporaals
examen voste, meent te herinneren, dat het brand
voorschrift in de kazerne begon met den forschen
inzet: „Wie brand ontdekt, roept met luider stem:
„Brand, brand" en begeeft zich naar de wacht."
Maar hoe de sergeant ook in de reglementen heeft
zitten zoeken, juist deze bepaling kon hij niet terug
vinden. En de sergeant, die, wat je noemt, 'n litte-
rairen knobbel heeft, zou het toch werkelijk zonde
vinden als zijn voorschrift 'n minder indrukwekkend
begin kreeg.
„Misschien zijn de reglementen onderwijl gewij
zigd," oppert de vaan
drig. Doch hoe dit zij, de
bluschapparaten komen
vandaag, waar ze hooren.
En nu wordt de sergeant
van materieel er bij ge
haald. Die moet dat zaakje
maar's keurig opknappen.
Nu heeft de sergeant
van materieel eigenlijk wei
wat anders aan z'n hoofd.
Hij heeft juist van den
sergeant-majoor 'n lijvig
stuk van tien vellen folio
ontvangen, de „Naam- en
nummerlijst van rijwiel
en kabelrijwielonderdee-
len, uitrustingsstukken en
gereedschappen".
„Goed doorlezenheeft
de majoor gezegd, ,,'t Kan
altijd te pas komen." En
nu zit de sergeant zich af
te vragen, wat er toch
bedoeld kan worden met
„Pompnippels compleet
tot werkplaatspomp" en
„Potten onderste tot bal
hoofdstel", gezwegen nog
van „Trapaspotspieën met
moer tot trapasverbin
dingsstuk tot, trapinrich-
ting!" Nóóit heeft de
sergeant geweten, dat al
dit spul aan 'n doodge
wone fiets kan zitten
„Kijk nou 's hier," zegt
de sergeant toegevoegd.
„Zandbakken komen op
alle zolders en die blus-
schers moet je zóó verdee-
len, één in de wacht, één.
afijn, hier heb je 't lijstje."
„Juist," zegt de ser
geant van materieel. „Fac
teur, kom jij d'r 's hier, je zit tóch maar te niksen,
'k Heb 'n reuzenklussie voor je."
Overstappie verschijnt
U zult gedacht hebben: we hooren hier van vaan
drigs, pompnippels, adjudanten en brandvoorschrif-
ten, doch waar blijft ons aller vriend Overstappie
toch? Welnu, hier is hij, ondernemend als steeds en
vol ijver om het zaakje van die drie snelblusschers
eens en voorgoed te regelen!
„Hoe bestaot 't?" zegt hij. ,,'n Facteur as brand
weerman! Dan motte se me feitelijk ook 'n kopere
hellem gefe en soo'n klein móórdbijltje. Waor motte
die gieters naor toe?" En hij wil er al vandoor gaan
met een der vuurroode gevaarten.
„Hier dat ding!" gelast de sergeant. „D'r zit nog
niks in." Hij houdt 'n paar kokers omhoog.
„Benne se nog niet belaoje?" verwondert de
facteur zich. „Laot Overstappie dat nou 's jofel foor
mekaor bokse. Geef die spulle maor an mijn, ser-
sjant. Me. swaoger se suster heb jaorelang ferkeering
gehad met de orrisjineele hoofdbrandmeester fan
BuiksloterhamSeve gouwe bieze had die gooser
op se mouw.
„Als je nou 's even je gezicht houdt," zegt de
sergeant, die onderwijl de handleiding raadpleegt.
„Zet je ooren wijd open, dit witte spul komt in die
flesch en dat bruine goedje doe je in den cylinder."
„Kenne we 't lieele saokie niet meteen door
mekaor roere?" informeert de facteur.
„Néé!" schrikt de sergeant. „Dan stikken we in
't schuim, 't zijn schuimblusschers. Ga jij nou naar 't
waschlokaal en giet die flesschen vol water. En dan
roer je dat goedje d'r door. Kan je roeren?"
,,'k Heb 'n reuse roer ofer me!" verzekert de
facteur geestdriftig. „Mot u me thuis advekaot
sien maoke! 'n Reuse receppie heb ik, sersjant. Ken
fan pas komme as d'r in 't begin fan de maond nog
's 'n gesellig aovondje is in de onderofficierskaomer....
U neemt ses dosijn eiere fan swarte kippe, sevenen-
dertig maotjes brandewijn, 'n eetketeltje fol slag
room, 'n fersch rolmopsie.
„Hm," zegt de sergeant. „Was jij niet die ver-
nufteling, die ons laatst thee met zout d'r door wou
laten slikken?"
Doch nu krijgt de facteur opeens haast, 'n minuut
later staat hij in het waschlokaal groote roode