DE KNOOP EEN KORT VERHAAL DOOR HARRISON h» Het was de merkwaardigste belevenis van heel mijn politieloopbaan. Nauwelijks had ik dien morgen onder de klok in het plant soen tegenover het gerechtsgebouw op de bank plaats genomen om even te bekomen van de duffe lucht in de. rechtszaal, toen de man, wiens vrijspraak ik een kwartier geleden had aan gehoord, naast me kwam zitten. Hij kende mij niet en kon dus niet weten welk 'n belangrijk aandeel ik had gehad in het onderzoek, dat tegen hem geloopen had, zoo min als hij vermoeden kon, dat ik de terechtzitting van dien morgen had bijgewoond. „Moord met voorbedachten rade," luidde de be schuldiging, die hij om tien uur door den openbaren aanklager tegen zich had hooren uitspreken. En nu was het kwart, over elf en had hij als een vrij man, met een eenstemmig „onschuldig" van de jury, het gerechtsgebouw verlaten. Natuurlijk zat er een knoop in het geval. In weer wil van die uitspraak was ik op dat oogenblik stellig overtuigd, dat ik naast een moordenaar zat. Waar ik den knoop moest zoeken, wist ik echter niet. De nuchtere feiten wezen alleen John Cordall aan als .le schuldige. Maar het alibi, waarmee hij te elfder ure voor den dag was gekomen, logenstrafte die feiten en de jury had dus tot geen andere uitspraak kunnen komen. Ofschoon zij innerlijk sterk getwijfeld moest hebben. Zoo op het oog maakte de man, die naast mij zat. zeker geen ongunstigen indruk. Hij was keurig gekleed, ietwat fatterig vond ik alleen, hij had een fatsoenlijk voorkomen en zijn spraak en manieren verrieden een zekere beschaving. Maar de schijn is vaak bedrieglijk en de onaandoenlijke kalmte, waar mee John Cordall dien morgen het hoofd had ge boden aan de scherpe aanvallen van den openbaren aanklager, leek mij eer een masker toe, dat hij zich met de uiterste zelfbeheersching had aangepast, dan te zijn voortgesproten uit innerlijke gewetens rust. Thans liet die sfinxachtige onaandoenlijkheid hem echter in den steek. Wij zaten daar alleen en bijna terstond nadat hij gezeten was sprak hij mij aan. Ik was een vreemde voor hem en omdat ik in weerwil van zijn alibi niet in zijn onschuld kon ge- looveri, was de spontaneïteit, waarmee hij het maan denlange zwijgen verbrak, voor mij een reactie op den dwang, dien hij zich zoolang had aangedaan om onschuldig te schijnen. „Was u zooeven ook in de rechtszaal?" begon hij met een glimlachje, terwijl hij zijn gezicht naar mij toe wendde, Ik had de zitting bijgewoond in de achterste ban ken, waar hij me niet kon hebben zien zitten. En van het waarom en hoe gaf ik me op dat oogenblik geen rekenschap, maar ik vond liet niet noodig hem dat te zeggen. „Neen. was er iets bijzonders?" vroeg ik onver schillig. „Weet u dat niet?" hernam hij verbaasd. „De moordzaak op Steven HoUins is vandaag voor ge weest „O ja?" hield ik me onwetend. „l)e moord op Steven Hollins. zegt u? Ik geloof niet, dat ik er mij nog iets van kan herinneren. In de krant sla ik die griezeligheden gewoonlijk over. Eang geleden zeker al?" „Twee maanden pas. Hij schoot in een hiklachje. „Ik weet niet, of ïi dat lang noemt, maar de man, die er onschuldig voor gearresteerd is, zal het wel te lang gevonden hebben." „Onschuldig, zegt u? Is hij dan vrijgesproken?" Ei* was mij op dat oogenblik een denkbeeld ingevallen, dat mij deed besluiten de comedie verder te spelen. Waar het hart van vol is, loopt de mond van over. zegt een spreekwoord en met die pas gevallen vrijspraak in zijn zak bevond John Cordall zich thans juist in een toestand, om zijn gewone voorzichtigheid uit het oog te verliezen. Mijn verraste vraag bracht een triomfantelijk lachje op zijn bleek gelaat te voorschijn. „Vrijge sproken? Met vlag en wimpel, meneer. Met alle stemmen van de jury. De politie heeft den verkeerde te pakken gehad. Het zal den echten moordenaar geen plezier doen dat te lezen. Want de politie zal het er zóó wel niet bij laten zitten, geloof ik. lin wat denkt u?" „Ik geloof het ook niet," stemde ik met hem in. „Die detectives geven zoo'n zaak niet zoo heel gauw op. Hoe zei u ook weer, dat het slachtoffer heette? Steven Hurricane?" „Steven Hollins," verbeterde liij. „Hij woonde hier dichtbij, in Hilton. Een oude man, zoowat zestig jaar. Zijn huishoudster vond hem op een morgen stervend aan tafel en een uur later was hij dood. Vier dagen later arresteerde de politie 'n zekeren John Cordall en zij dacht beslist den goeie in handen te hebben. Maar hij was zoo onschuldig als een pasgeboren kind en hij had gelukkig een alibi, dat klonk als een klok. Anders had het er misschien slecht voor hem uitgezien. John lordall lachte en met gefronste wenkbrauwen deed ik, of ik even nadacht. „Wacht eens," viel ik uit, „was het geen moord uit jaloezie, of zooiets? Ik meen me zooiets te herinneren." Mijn list gelukte; John Cordall behoefde slechts weinig aanmoediging, om zijn geschiedenis in geuren en kleuren te verhalen. Toch was hij nog zoo voor zichtig, dat hij over zichzelf sprak als over een vreemde, dien hij niet kende of misschien ook was het een soort schaamte, die hem ervan weerhield te bekennen, dat hij de man was, die onder verdenking van een zoo.ernstige misdaad had gestaan. „Neen, het was een roofmoord," antwoordde hij kort. „De zaak zat zóó, volgens den openbaren aan klager. Steven Hollins was een alleenwonende oude man, van wien iedereen wist, dat hij zijn schaapjes op het droge had. Hij was erg wantrouwend en bijna niemand had toegang tot zijn woning. Zelfs zijn huishoudster vertrouwde hij niet. Hij scheen te vreezen, dat zij hem 's nachts zou bestelen en daarom verbleef zij alleen op den dag in zijn woning, 's Avonds om acht uur vertrok ze en den anderen morgén om half negen kwam zij terug. En in dien tusschentijd, dus 's nachts, hield hij zijn woning gesloten, alsof het een brandkast 'was. Er lag een waakhond in het tuintje en op de vensters en deuren zaten méér grendels en sloten dan op de kluisdeur van de Manhattanbank. Sorrv. dat wist iedereen en dat doet er nu verder niet toe. Een ander geval was het met zijn geld. Dat wist niet* iedereen. Elke maand kreeg Steven iloliins geld van een lijfrente en dat liep over een bank. Zijn effecten bewaarde hij zelf, maar waar wist niemand. Die lijfrente werd hem elke maand gebracht en de bediende van de bank was de be schuldigde van vanmorgen, John Cordall. Dp den laatsten van de maand stuurde de bank hem met ecu paar honderd dollar naar Hilton en daar bracht hij een geteekende kwitantie voor terug. En dat ging jaren achtereen zoo. Maar toen werd die moord dan gepleegd. Dp een avond, den voorlaatsten van de maand, was de huis houdster op haar gewonen tijd naar huis gegaan. Den anderen morgen belde zij aan. maar zij kreeg geen gehoor. De hond lag nog aan den ketting en blafte tegen haar en er was dus niets, dat op onraad wees. Maar toen zij nogmaals had gebeld en geen leven in huis hoorde, werd zij ongerust en waarschuwde de politie. Die brak de deur open en toen begrepen ze, waarom Steven Hollins niet had opengedaan. Hij zat half gekleed aan de tafel in de zitkamer, met zijn hoofd op zijn armen. Op den grond lag een klein plasje bloed. Hij bleek door een revolverkogel ge wond te zijn in de hartstreek, maar dood was hij nog niet. Het gelukte een dokter nog hém een beetje bij te brengen en zoo kwam de politie te weten, dat hij be zoek had gehad van een meneer met een zwarten baard, die zich „Craighton van de bank" had ge noemd en dat deze hem, toen hij tegenover hem ge zeten was. a bout portant had neergeschoten. Het was gebeurd om kwart over twaalven en de moorde naar scheen in de meening te hebben verkeerd, dat zijn slachtoffer dood was. Hij had ten minste niet meer naar hem omgekeken en was er tusse.hen uit gegaan met ongeveer tienduizend dollar aan geld en effecten John Cordall hing het tafereel voor mij op met een kleur en een gloed, die mijn spanning nog deed groeien tijdens zijn verhaal. Ik was een van de eersten ge weest, die van den moordaanslag op Steven Hollins op de hoogte was gesteld en ik was óók de man, die het eerst de zitkamer binnendrong, nadat een smid de deur had opengebroken. Ik had Steven Hollins gevonden, zooals de man naast me vertelde: in een stoel voor de tafel, met zijn hoofd op zijn armen en nog heel zwak ademhalend. Tegenover hem aan tafel stond nog een stoel, die een weinig terzijde was ge schoven en waarin de moordenaar had gezeten. Het slachtoffer zat met zijn gezicht naar een grooten wandspiegel en met zijn rug naar een ouderwetsch buffet, waarop een even ouderwetsche pendule prijkte onder een glazen stolp en met veel vergulde tierelantijntjes. Ik zag het interieur en die gestalte aan tafel op dat oogenblik weer even duidelijk voor me als dien morgen en woord voor woord kon ik me nog herinneren, wat de oude man bij stukjes en beet jes had verklaard, voor hij een half uur later voorgoed zijn oogen sloot. „Om negen uur ging ik naar bed en toen ik wakker schrok van de bel dacht ik. dat ik maar eventjes geslapen had. Ik trok mijn broek aan en liep naar de deur. De hond sloeg niet aan, dus ik dacht wel, dat het een bekende was. Toen ik vroeg wie er was, zei ien vreemde stem, dat hij van de bank kwam. Dat vond ik niet zoo vreemd, want ik verwachtte mijn lijfrente en zonder argwaan deed ik open. Het was een meneer met een zwarten baard en hij noemde zich Craighton. Ik ging zitten en hij ging tegenover me zitten en toen ontdekte ik pas. dat het al kwart over twaalf was. Toen vond ik dat bezoek toch wel een beetje vreemd, maar voor ik iets had kunnen zeggen haalde hij plotseling een revolver voor den dag en schoot op me. En wat er toen nog gebeurd is. weet ik niet. want ik viel voorover en dat is alles wat ik me nog kan herinneren. Zoo luidde de verklaring, die ik uit den mond van den ongelukkigen ouden man had opgevangen. En op grond van die verklaring was John Cordall ge arresteerd „En toen. meneer?" moedigde ik mijn verteller aan, toen hij bleef zwijgen. „Hebben ze dien Craigh ton kunnen vinden?" John Cordall schudde zijn hoofd. „Neen, ze denken dat die baard maar een vermomming was en de naam, dien hij opgaf, was in elk geval valsch." „Maar hoe kwamen ze erbij dien John Cordall te arresteeren?" hernam ik weer. „Ja, waarom. keek hij me glimlachend aan. .liet, lag zoo'n beetje voor de hand. ziel 11. dat hij

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 14