y
en zoo gamv als juffrouw Serafina Dollegaard haar
woning verlaat, stuurt hij de groote honden den
steenweg op.
Dan werpt hij hun een verscli heen achterna
dat stimuleert en daar worden ze speelsch van. Ziet
ze maar achter elkaar aanstuiven, die groote loe-
bassen. Ze kijken naar niets uit en zeker beseffen
ze niet hoe moeilijk ze 't juffrouw Serafina maken,
hoe ze dit mensoh met hun lomp gewicht bijna omver -
loopen of tegen den muur drukken.
En achter de gordijnen zit de kleine meneer nu
volop te genieten. Wat maakt juffrouw Serafina
Dollegaard oen heroïsch momentje door. Als Castor
en Pollux zoo heeten die beesten - 't wat al te
bont maken, verschijnt hun meester schijnbaar toe
vallig op de straat. Dan fluit hij dadelijk en berispt hij
luidop. Serafina wil zich herstellen. Ze doet alsof
er niets gebeurd is, maar daar nadert reeds het
moment, het moment der kleineering:
„Toch ziet u bleek, juffrouw. beslist, u moet
angst gehad hebben. Komt u even in mijn huis. Ik
zal een poederke klaar laten maken.
„Ik heb geen poeders noodig, meneer. en zij
verdwijnt met een scherp knikje en vinnigen oogslag.
Toch gaat ze niet naar het dorp, zooals aanvankelijk
haar bedoeling moet geweest zijn, want ze steekt
doldriftig den sleutel in het slot en blijft thuis, den
gansehen dag. Daar weent ze van onmacht en
beschaming. Ettelijke malen wandelt ze naar het
venster. Ze zou het huis van den overkant wel in den
grond willen zien zakken. Ze voelt zich niet meer ze
ker van zichzelve. Die kleine meneer heeft haar op
haar voetstuk doen waggelen. Let eens op: als ze
niet oppast, stoot hij haar er nog af. Maar dat nooit
-Veen, nooit! Dat zweert ze. Een Dollegaard duldt
geen spot. Een Dollegaard moet trotsch, stug en
ongehinderd door het leven gaan. Of dacht die kleine
meneer dat zij een onbeholpen wezen was? Dat zij
hulp noodig heeft? Goeie hemel, hoe kan zoo iemand
op het gedacht komen. Hij vrage 't maar eens aan de
dorpelingen. Die zullen hem wat anders wijs maken.
Zóó brengt zij dien dag in verwarde gepeinzen
door. Koppigheid en heerschzucht bespelen al haar
zenuwen. Zij geraakt er van op. En werkelijk, nu
heeft zij inderdaad een poederke noodig. Dus gaat
zij met een zenuwkalmeerend middel naar bed,
ofschoon zij dit nog doet, vervuld van wraakzuchtige
plannen.
Do kleine meneer daarentegen voelt zich uitermate
in zijn sas. Hij, in ieder
geval, heeft 't, tornooi zege
vierend ingezet, want een
lange strijd zal het worden.
Daar is hij van overtuigd.
Hij verwacht dan ook
oen tegenmaatregel. Hoe
dan ook: hij kan reeds op
een voorsprong teren.
's Anderdaags wil juf
frouw Serafina andermaal
de deur uit. Toevalligerwij
ze stormen de honden weer
achter een versch been aan.
Maar nog geen minuut
later wordt er dan door
den champetter bij den
kleinen meneer gebeld.
„Meneer," zegt de veld
wachter, „ik moet mijn
plicht doen. Gezien arti
kel 42, paraaf CII op de
bijzondere maatregelen
voor honden, heb ik u te
verbaliseeren wegens het
vrijelijk laten loopen van
dieren welke volstrekt aan
den leiband dienen gehou
den te worden.
„Het is hier toch maar
een dorp?" tracht de
kleine meneer voor zich-
zelven te vergoedlijken en
dadelijk voegt hij er aan
toe, want er schiet hem
plots iets te binnen: „En
't loopt hier vol honden!
Dan kunt ge bij Jan en
alleman gaan en waarom
nu precies bij mij.
„Meneer, ik pas de wet
toe uw beesten zijn een
hinder voor de voorbijgan
gers."
0 komt de wind uit dien hoek, denkt de
kleine Prosperius Viotorinus en tegelijk kijkt hij
naar den overkant. Jawel, daar staat juffrouw
Serafina Dollegaard koninklijk in haar deurpost, met
den voor haar buurman zoo schrikbarenden en zelf
verzekerden glimlach der overwinning om de lippen.
„U heeft opilracht gekregen, champetter?"
„Jawel, meneer. en de brave dienaar der wet
laat de ooren hangen, alsof hij eigenlijk de fout
bedreven heeft, „ziet n, juffrouw Dollegaard kwam
de feiten aangeven en dan moet ik wel. Er is daar
niks aan te doen. 't Spijt me. Ze zou me kunnen
aanklagen en dan verspeel ik mijn post...."
„Schrijf op," zegt meneer Prosperius, „ik hoor er
wel wat van.
Als de champetter naar 't gemeentehuis afzakt om
daar op het bureel het proces-verbaal in -t schoon
over te schrijven, laat de kleine meneer zijn gouden
tanden kraken. Maar den kop legt hij alvast niet in
den schoot. Nu breekt voor hem een tijd van naden
ken aan een concentratie dringt zich op. Twee,
drie dagen gaan voorbij. Het blijft rustig op de beide
fronten. De waardige villa en het hooge huis schijnen
ingeslapen. En ook het niemandsland, de strook, de
steenweg, welke tusschen de woningen gelegen is,
blijft kalm.
Toch spreekt men bij Jefke Sol al van een ernstig
confliot tusschen juffrouw Serafina en meneer
Prosperius, want, de champetter laat er zich scheren.
Al de klanten van den coiffeur nemen liet voor den
kleinen meneer op. Maar die stemming verandert
wel, later vormen zich twee kampen: ook juffrouw
Serafina Dollegaard krijgt haar aanhang. Luister
hoe dit kwam:
Zekeren morgen komt de kleine meneer den
champetter in zijn woning vinden. Hij heeft een dik
wetboek onder den arm, plus het dunnere gemeente
reglement.
„Champetter," vraagt hij, „is het geoorloofd na
acht uur in den morgen tapijten op den openbaren
weg uit te schudden en aldus vuil en stof in het
aangezicht der voorbijgangers te jagen....?"
Een lange stilte, want de champetter denkt na.
't Is al zoo lang geleden dat hij examen gedaan heeft
en eens geslaagd en aangesteld trekt een simpele
veldwachter zich niet al te veel van de gedrukte
wetgeving aan. Een champetter heeft maar één baas
den burgemeester. Die weet het wel in zijn plaats.
Daarom zegt hij eerlijk aan den kleinen meneer:
Dat Serafina liem geringschattend over 't
hoofd keek, ■■«■heen hem niet te hinderen.
De meid van juffrouw Serafina Dollegaard mar
telde de tapijten.
„Ik weet het niet goed meer...."
„Hier staat het antwoord...." En Prosperius
plooit het wetboek open. Zijn vinger schuift vlug
onder de regels terwijl hij leest, „dat het verboden is
tapijtwerken, matrassen en andere voorwerpen van
dien aard na den tijd op den openbaren weg te
reinigen, welke door de steden, gemeenten en dorpen
in hun respectievelijke reglementen bepaald wordt."
Nu grijpt hij 't gemeente-reglement en toont den wets-
dienaar het uur, geldend in de gemeente
Varendijk: klokke acht. in den morgen.
„Dacht u dat juffrouw Serafina Dol
legaard zich daaraan stoort? Zij spot
met de wet. Kom Vrijdag maar eens
zien -om negen uur, alstublieft, en.
niet eerder, laat zij door de meid de ta
pijten kloppen en de matrassen uit
schudden. En wij kunnen het stof
slikken.
Meneer Prosperius maakt zich kwaad.
Hij windt zich op.
„Champetter," zegt hij, „ik wil dat
ge de wet toepast, maak proces-verbaal
van de feiten op. Kom Vrijdag naar
den steenweg en gij zult u kunnen
overtuigenEn terzelfdertijd legt
hij een blinkend vijffrankstuk op de
witgeschuurde, houten tafel.
Wat kan een garde doen, die voor
zulke zondige feiten wordt gesteld? Is
hem dat niet geüjk een mes op de keel?
Gaan moet hij, dat staat vast.
Den volgenden Vrijdag houdt hij
zich dus verscholen achter een dikken
boom, op den steenweg, 't Is al acht
uur gepasseerd en nog altijd slapen de
beide groote woningen, langs weerszijden
van den grooten straatweg. Maar me
neer Prosperius heeft hem al langs het
hofdeurke binnengeroepen en hem een
glaaske jenever voorgezet. Wachten
duurt lang de garde mocht er wel
een borreltje op nemen. Als hij maar
geduld had. En ja, dat geduld werd ten
slotte beloond, want aan den overkant
ging plots het venster open het zal
zoowat. negen ure geweest zijn en
een oogenblik daarna hoorde men de
doffe slagen van een mattenklopper.
De meid van juffrouw Serafina Dolle
gaard martelde de tapijten. Nu brak
Vervolg op bladz. 22