door dr. A. J. Cronin Anne werkte dien heelen middag hard, borg met miss Gladstone de inge komen brieven en de copieën der antwoorden in de mappen en werkte het kaartsysteem bij. Zij voelde, hoe Susan nu en dan naar haar keek; en aan het einde van den kantoortijd, toen zij opstond om haar hoed te halen, vroeg de oudere vrouw snel: „Kom je niet boven om thee te drinken?" „Ik heb een afspraak," zei Anne. „Ik heb niet veel zin om te gaan, maar ik moet wel. Ik ben op zijn laatst om zeven uur terug." Om half zes bereikte Anne de Black Cat, het café in Regent Street, dat zij en Lucy zoo menigmaal be zocht hadden. Misschien kwam het door de drukkende herinnering aan het verleden, dat zij zich zoo zwaar moedig voelde. Toen zij echter het zaaltje betrad glansde er ook iets van bezorgdheid in haar oogen. Zij zou daar Joe ontmoeten, en zij was een beetje bang voor hetgeen Joe misschien zou willen zeggen. Maar toen Joe binnen kwam. (jrui£ en lachend, in een nieuw TIENDE j donker pak met een slappen VERVOLG zwarten hoed, dwong zij zich. opgewekt terug te lachen. Hij leek zekerder van zichzelf, pittiger dan zij hem ooit had gezien. „Ik heb goed nieuws voor je, Anne. Net op be stuursvergadering geweest. Ik kan 't nóg haast niet gelooven. Ze hebben me bedrijfsleider in 't noordelijk district gemaakt. Ik mag je wel bedanken voor je raad, om bij de Transport te blijvenWeet je nog wel dien keer in Manchester, toen ik 't heele boeltje er bij neer wou gooien en jij me hebt aangeraden, door te zetten, al kreeg ik maar een gewoon chauffeurs baantje?" „Bedoel je dien avond, toen je in Hepperton op me zat te wachten?" „Ja, precies." Hij knikte. „Allemachtig! Toen heb ik geen oogenblik durven denken, dat ik 't nog ooit zoo ver zou brengen. bedrijfsleider voor 't noor delijk district!" „Ja, 't is prachtig, Joe." „Weet je, wat ik verdienen ga? Vijfhonderd pond per jaar! En dan heb ik nog dit voordeel, dat ik weer in 't noorden kan wonen. Ik moet heen en weer trek ken tusschen Liverpool en Manchester en Edinburgh. Denk je eens in, Anne als ik weer in Shereford wil gaan wonen, is er niets, dat 't me belet!" Bij die laatste opmerking sloeg ze haar oogen neer. Er golfde onrust door haar heen, toen hij vervolgde; „Daarom wou ik je vandaag zoo graag spreken, Anne. Ik bedoel, omdat ik volgende week vertrek en voorgoed naar 't noorden terugga. Er is iets heel speciaals en belangrijks, dat ik je zeggen moet." Zij had het wel uit kunnen schreeuwen. Haar blik ontweek nerveus den zijnen. Waarschijnlijk begreep hij iets van de emoties, die haar smartten; hij vatte althans opeens haar hand. „Nee, Anne," zei hij, „dat is 't niet. Ik houd nog steeds van je. Ik geloof, dat ik altijd van je zal blijven houden. Maar 't is nu heel anders. 't zit in de war, zou ik haast zeggen. Lucy's dood werkt er op, en dankbaarheid tegenover jou, en. enfin, nóg iets. Je kunt er op rekenen, dat ik je nooit meer lastig zal vallen." Zij kreeg een kleur, zoo opgelucht voelde zij zich. Het nam haar een onuitsprekelijken druk van haar geest, dat ze bevrijd was. zoo onverwachts bevrijd, van haar angst: als hij me maar niet weer gaat vragen. „We zullen de beste vrienden van de wereld wor den, Joe." Hij knikte nadrukkelijk. „Dat zijn we al. Daarom heb ik den moed, om tegen je te praten, zooals ik 't nu ga doen." Hij plantte kordaat zijn ellebogen op de tafel en keek haar aan, met heel de bezonnen belangstelling van een ouderen broer. „Kijk eens hier, Anne. Als er één menseh op de wereld is. voor wien ik evenveel bewondering en WAKE KORTE INHOUD. Ann Lee, een knap jong meisje, is met haar zuster Lucy verpleegster in een ziekenhuis te Shereford. Door onoplettendheid van Lucy sterft een tweejarig patiëntje; Ann neemt de sjhuld hiervan op zich, daar haar zuster het verpleegstersdiploma nog niet heeft en door deze gebeurtenis haar carrière gebroken zou zijn. Ze wordt onmiddellijk ont slagen. Op den ochtend van haar vertrek ontmoet zij Joe Shand, een jeugdvriend, die haar reeds meermalen ten huwelijk heeft gevraagd. Met zijn taxi brengt hij haar naar Manchester, waar ze in het ziekenhuis Hepperton wordt aangesteld. Tijdens een blindedarm-operatie ontdekt Ann, dat 'n watje in de wonde achterblijft. Van den patiënt, Matthew Bowley, krijgt ze als dank hiervoor een taschje met een bankbiljet, van tien pond. Ann brengt een bezoek aan haar zuster Lucy in Londen, die tot haar groote verwondering met Joe Shand getrouwd is. Op den terugweg verongelukt de bus nabij Manchester, waarbij sommige passagiers ernstig gewond wor den. Ann verleent de eerste hulp en neemt direct maatregelen. Ze laat dr. Prescott, uit Manchester roepen. Nadat de gewon den verbonden zijn neemt hij haar mee naar z'n woning. Hij vertelt haar, dat hij een kliniek voor hersenoperaties wil stichten en hoopt op uen moreelen en financieelen steun van den rijken Matt Bowley. Ann heeft de huisverpleging bij de zieke vrouw van Bowley op zich moeten nemen. Matt Bowley bezoekt Ann op haar kamer. In een gesprek tracht Ann hem te interesseeren voor de plannen van dr. Prescott. Bowley beklaagt zich bij haar, dat hij door de ziekte van z'n vrouw zoo weinig gezelligheid heeft. Eensklaps slaat hij z'n arm om haar schouder. Op 't zelfde moment komt mevrouw Bowley het vertrek binnen. Ze wijst Ann de deur en dwingt de directie van het ziekenhuis haar te ontslaan. Dr. Prescott is ontstemd over haar bemoeiingen inzake de kliniek Bowley heeft z'n steun geweigerd, waarom dr. Prescott eveneens z'n ontslag neemt. Hij geeft Ann een aanbeveling voor het Trafalgar-ziekenhuis, waar ze als hoofdverpleegster wordt aangesteld. Anne zit in moeilijkheden en gaat naar Prescott om z'n raad in te winnen. Door openlijke verklaringen van dr. Prescott wordt een gerechtelijke aanklacht tegen Anne's zuster Lucy, die verdacht was van het toedienen van een doodelijke dosis gif aan een patiënte, ingetrokken. Dr. Prescott vindt nu echter nergens steun voor zijn kliniek. Anne en Lucy vertrekken naar Zuid-Wales om te helpen bij de bestrijding vaneen nekkramp-epidemie. Een meisje van vier jaar verkeert in stervensgevaar en Lucy verpleegt haar met uiterste zorg. Zij weet het leven van het kind te redden, doch valt zelf aan de gevreesde ziekte ten offer. Uit waardeering voor haar werk in Bryngower wordt Anne geridderd met de Orde van het Britsche Rijk. De kranten maken propaganda voor Anne's streven om de arbeidsvoorwaarden der verpleegsters te verbeteren. respect heb als voor jou, dan is 't dr. Prescott. Je kunt je niet voorstellen, hoeveel hij voor me ge daan heeft. Toen onze arme Lucy stierf, heeft hij zich reusachtig gehouden. En hij is 't geweest, die een hartig woordje over me gezegd heeft in verband met mijn nieuwe baan. Maar dat daargelaten ik heb 't nu niet over mijzelf, maar over jou en over Pres cott. Ik wou je maar één ding vertellen, als je 't soms nog niet weet. Ik ken jullie alle twee, en ik heb op jullie alle twee gelet. Je houdt van hem, en hij houdt van jou. Waarom zorg je niet, dat jullie nader tot elkander komen?" Anne kromp in zichzelf terug. Niet alleen omdat Joe zoo onbehouwen de teerste dingen had geraakt, maar vooral omdat hij was doorgedrongen tot onder de wapen rusting van haar terughoudendheid. Maar zij zag geen kans, aan het. onderwerp te ont komen, nu hij 't te berde had gebracht. Ze moest hem antwoord geven. „Je vergeet, wat ik je een heelen tijd geleden eens gezegd heb, Joe," zei ze. „Ook al zou 't waar zijn, wat je zegt, dan is er nog steeds mijn beroepwaarin geen kwestie kan zijn van een huwelijk." „Die redeneering ging misschien op, toen je nog verpleegde. Maar je doet nu administratief werk, kantoorwerk." „Ik ben nog steeds verpleegster, Joe. En ik werk nog steeds voor mijn collega's." „Je grijpt er op een ontzettende manier naast, Anne. Als je getrouwd was, kon je even goed voor je collega's werken. Weet je wat ik geloof? Dat 't in je trots zit." Impulsief maakte hij een verontschul digend gebaar. „0, neem me niet kwalijk. Dat had ik niet. mogen zeggen. Maar 't eenige, waar ik aan denk, is je geluk." Zij voelde zich getroffen door zijn onbaatzuchtig heid, zijn ongeveinsde bezorgdheid voor haar. En tevens voelde zij een warme en stekende pijn, diep in haar zijde, de pijn van een wond, die misschien nooit meer dicht zou gaan. Zij wist vooruit wel. met groote zekerheid, dat zij haar trots nooit ver genoeg zou kunnen buigen, om naar Prescott toe te gaan. En ook liij was trotsch. Nooit zou hij naar haar toe komen. Er was wéér een dag voorbijgegaan voor Robert Prescott. Geeii dag van hard werken of van vurige geestdrift, alleen maar wéér een dag. Hij glimlachte bitter. Zijn werk ging zijn gang nog, maar het ging werktuiglijk zijn gang, zonder vuur, zonder het minste streven naar succes van zijn kant. Er was iets verkeerd geloopen met Robert Prescott. Hij voelde zichzelf verschaald en geestelijk leeg even leeg als zijn mooie leege huis. En ongeveer even nutteloos. Het duurde misschien wel een uur, dat hij stil voor den haard zat. Zijn pijp was uit. Het vuur kwijnde, maar hij deed geen poging om het tot nieuwen gloed op te voeren. Toen hoorde hij het schrille belletje van de telefoon in de hall. Hij bewoog zich nauwelijks, bleef achterover in zijn stoel hangen. „Dr. Sinclair is aan de telefoon, meneer," kwam zijn huishoudster zeggen. „Intercommunaal uit Man chester. Menscli menscli, ik wist gewoon niet hoe ik 't had, toen zijn stem doorkwam 't leek precies of ik weer thuis was." Er kwam een zwakke uitdrukking van verwon dering in Prescott's gezicht. Hij stond op en liep naar het toestel. „Hallo, Prescott, Ja, met Sinclair. Prettig dat ik je stem weer eens hoor. Luister eens, Prescott ik had graag, dat je eens naar Manchester kwam, om een geval met me te bekijken. Nogal een belangrijk geval. En interessant ook. Een meisje van veertien dreigt stekeblind te worden, 't Lijkt me glioma." Zonder nadenken volgde Prescott zijn neiging en stribbelde tegen. Hij was lieelemaal niet in een stemming om nog meer werk op zich te nemen. „Ik geloof niet dat ik er uit kan breken, Sinclair. Vergeet niet dat ik in Londen zit. Ik heb hier ook mijn verplichtingen, 't Zou een heele toer voor me zijn, over te komen." „Ja, maar kerel, je moet!" hield Sinclair aan. ,,'t Is absoluut een geval voor jou. Misschien moet er ge opereerd worden. Ik zou niet willen, dat iemand an ders in Engeland er met zijn vingers aanzat. Trou wens," voerde Sinclair haastig zijn laatste argument aan, ,,'t is 't nichtje van je ouden vriend Bowley." Toen Prescott den naam Bowley hoorde noemen, kwam er aanstonds een hardere trek in zijn gezicht. Op een koelen afdoenden toon zei hij ,,'t Spijt me erg, Sinclair. Maar je zult moeten zien, dat je iemand anders krijgt." Toen Prescott terug was in de bibliotheek liep hij heen en weer met rustelooze en verontwaardigde stappen. Bowley, tegenwoordig burgemeester van

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 18