ROMANTISCHE FIGUREN
DE MAN DIE EEN KLAP
VAN DEN MOLEN KREEG
I DON QU1CHOTTEDE LA
DE MAN ZELF: een smalle, magere figuur
met lange beenen als boon
staken, armen als roeispanen, een langgerekt, spits
gezicht en een hangsnor, die hij bijna tot aan zijn
ooren kon brengen. Leeftijd: om en nabij de vijftig.
Jagen vond hij een heerlijke bezigheid; hij hield er
van erg vroeg op te staanen hij was vrijgezel.
WAT HIJ HAD.
HOE HIJ LEEFDE Heel eenvoudig. Hij be-
HOE HIJ HEETTE Boeren en burgers in
6
it is dan het vreemde verhaal van den mandie een slag van de molen-
fev wiek beet had. Die vechten ging tegen een vijand, dien vóór noch na
hem ooit iemand gehad heeft, n.l. een windmolen. Bij kon den
vreemdsoortigen strijd niet winnen, werd door een van de wieken op
genomen, een eind verder neergesmakt en hield desondanks vol, dat
het een vervaarlijke reus was. Deze reus was alleen door zijn felsten
tegenstander, den grooten toovenaar, veranderd in een windmolen.
Dezelfde man is het, die zich tot ridder liet slaan door den waard
van een boerenherbergdie een troepje gevaarlijke misdadigers be
vrijdde, omdat een ridder immers voor zwakken en onderdrukten moet
opkomen; die in een kudde schapen een krijgshaftig leger zagdie
keer op keer klop kreeg, doch m.et ongebroken moed en geestdriftige energie verder trok, trouw
aan zijn ideaal. Want een gek kunnen wij hem., ondanks dien klap van den m.olen, zonder
meer niet noemen; hij was een idealist, die zoo veel avonturenromans van dolende ridders
had gelezen, dat hij geen ander levensdoel zag, dan zelf dolende ridder te worden, boos
wichten te vet slaan en zijn leven in de waagschaal te stellen voor wonderschoone vrouwen.
Bij is de onsterfelijke figuur, geschapen door den beroemden Spaanschen schrijver Miguel
de Cervantes; zijn levensgeschiedenis is een verzameling van de dolste en zonderlingste
avonturen en de meest fantastische invallen.
was niet zoo erg veel.
Een groot zwaard, niet
bijzonder scherp en bij het gevest een beetje ge
bogen; verder een tamelijk roestig harnas, een
geweldige speer, een schild, een broodmager paard
en een viervoetig dier, dat met een beetje fan
tasie voor een hazen wind uitgemaakt kon worden.
Eigenlijk hadden wij eerst een stapel zware boeken
moeten noemen, want die beschouwde hij als een
van zijn kostbaarste bezittingen; het waren de zeer
avontuurlijke geschiedenissen der dolende ridders,
die vroeger kasteel en jachtveld verlieten om kriskras
door het land te galoppeeren en te vechten voor
iedere schoone en edele zaak, en die, als er niets
moois te verdedigen was, droefgeestige gedachten
wijdden aan een knappe jonkvrouw, voor wie zij
alle gevaren tartten en die zij soms niet eens kregen.
Verder mocht onze man een aantal stoelen en tafels
zijn eigendom noemen, 'n Zondagschen mantel van
fijn laken, een fluweelen buis met mooie manchetten,
en een van katoen voor werkdagen. En natuurlijk
een huis met een heusohen toren, om al het boven
staande in op te bergen.
beerde het beetje land,
dat bij zijn huis hoorde; ging, zooals gezegd, graag
op jacht, maar bracht het liefst den dag door in
zijn boekenkamer, waar hij zijn lange ledematen
in een gemakkelijken stoel schikte en zijn geliefde
ridderromans las. De keuken en het huishoud
boekje werden beheerd door een huishoudster, die
niet jong genoeg meer was om nog knap te kunnen
lieeten; bij het koken en bordenwasschen werd zij
geholpen door een nichtje, dat wel een aardig ge
zichtje had. Het ruwe werk was voor rekening van
een knecht, die schoffelde en bloemkool sneed in den
moestuin, hout en water naar de keuken sleepte en
op z'n tijd standjes van de huishoudster kreeg.
Aan de maaltijden had deze dame niet haar zwaarste
werk, want ze waren zeer eenvoudig; de lange edel
man at heel veel schapevleesch, niet omdat hij er
gek op was, maar omdat er meestal niets anders in
de keukenkast was; Vrijdags kwamen er linzen of
erwten op tafel en de Zondagsohe stemming werd ge
vierd met enkele gebraden duiven en een zuur wijntje.
de omgeving noemden
hem Quiscada. Maar dien naam vond hij niet mooi
genoeg, zooals
wij spoedig zul
len zien.
Quiscada las
en las en las
zonder ophou
den. Het magere
ros kreeg een
rustig leven,
want zijn mees
ter verwaarloos
de zijn oude
liefhebberij, de
jacht, om meer
te kunnen lezen
hij verkocht zelfs
een stukje van
zijn bezitting
ötfi boeken te
kunnen koo-
pen alleen
ridderromans
natuurlijk. Ten
slotte bestond
er voor hem niets anders dan de schitterende avon
turen der dolende ridders, de helden van 'u mooien
tijd, die voorbij was, onherroepelijk voorbij. Maar
kon die tijd niet terugkomen? Avonturen waren
immers ook nu nog mogelijk, schoone vrouwen
huisden er nog vele in het land, zwakken en onder
drukten moesten ook nu besohermd worden. Het
eenige verschil was, dat de dolende ridders uiet meer
door Spanje redendaar lag de fout, do dolende rid
derschap moest herleven! en. hij zou de eerste zijn
dier nobele knapen, wien het zwaard in de handen
jeukt, zoodra zij maar van onrecht hóóren, en die
verheven woorden stieren tot de knappe deern, die
hun hart van liefde doet popelen, en dan woorden
stamelen als: „Liefste jonkvrouw, schoonste der
schoonheden, wien moet ik bestrijden, welk gevaar
inoet ik zoeken, zeg het mij en ik stort er me in, u
ter eere!"
Een dolende ridder houdt niet van talmen en zeu
ren, en onze magere held vermorste dus verder geen
gedachten aan zijn plan, maar ging verwoed aan het
werk. De knecht werd aan de vermolmde wapen
rusting gezet; hij klopte en schuurde twee dagen
lang de roest er af, totdat de kamer in een bruinen
walm schuilging, de dappere ridder begon te niezen
en de huishoudster kefte als een nijdig hondje over
den smerigen boel. Het harnas kwam schoon uit
die krachtproef te voorschijn, maar nu was ook
duidelijk te zien, dat het in zijn soort een armoedig
ding was. De rug werd met een strook bordpapier
opgelapt, en met een stuk of wat veters konden de
gaten van den maliënkolder bij elkaar gehaald
worden.
Vervolgens het paard. Zijn meester vond het een
prachtdier, al was het niet veel meer dan vel over
ribben, en het moest dus ook een prachtigen naam
hebben. Want paard en berijder zouden beroemd wor
den en in duizend boeken beschreven en verheerlijkt
en was het dan niet jammer, om het ros onder een
doodgewonen, banalen naam in al die heldenromans
Hij xloot zich in zijn bibliotheek op en versknul ridderroman tui ridderroman