7
te laten voortlevent Na twee dagen van diep ge
peins was de moeilijke keuze gemaakthet paard zou
Rossinant heeten.
De ridder vond den naam een waar succes, maar
kwam tegelijkertijd tot de schokkende ontdekking,
dat het paard oigenlijk een mooieren titel had dan
zijn meester. Na drie dagen zoeken was echter ook
deze moeilijkheid opgelost; de lange ridder zou
voortaan heeten don Quichotte, en omdat zijn
geboortedorp in de landstreek van la Manoha
lag, werd het voluit: don Quichotte de la
Mancha.
Toen het zoover was, ging de held van la Mancha
op een middag een welverdiend dutje maken, doch
hij sliep nog geen vijf minuten, of hij werd met een
schok wakkereen nog veel gevoeliger gemis was tot
zijn droomend brein doorgedrongen. Hij had niet
eens een geliefde, een jonkvrouw voor wie hij alles
ging wagen, een zoogezegde groote geliefde, en wat
moest er van heldendaden komen, als hij niet af en
toe voor meergenoemde jonkvrouw kon knielen
met de trotsche mededeeling: „Mijn schoone, zijt
gij tevreden over wat ik volbracht?"
Maar don Quichotte was niet zoo gauw verlegen.
Hij kende een juffer, die in het naburig dorp Toboso
woondeze was niet van adel, maar dat hinderde niet,
en ze was niet bijster knap eigenlijk was haar neus
meer een plompe mop midden op haar gezicht, had
ze haar als gedroogde snijboonen en waren haar voe
ten niet bepaald sierlijk van vorm. Doch we weten
reeds dat don Quichotte niet op uiterlijke kleinig
heden lette, en overigens is de liefde blind. Het lieve
kind heette Aldonza Lorenzo, een behoorlijke naam,
maar niet mooi genoeg voor don Quichotte. Hij
maakte er Dulcinea de Toboso van. Of de juffer het
een huis met een heuschen toren.
te J
terwijl de waard er door een trechter wijn ingoot.
met die naamsverandering eens was, daarnaar informeerde hij
niet. Ze wist trouwens niet eens, dat zij een vuurtje ontstoken
had in het hart van den man, die de beroemdste ridder aller
tijden ging worden.
Alles was dus in orde, nu, het groote avontuur kon beginnen,
en den volgenden morgen reeds ging don Quichotte op stap.
Het ging voorspoedig. Rossinant was blij, eindelijk weer eens
buiten te zijn en hinnikte van pretzijn meester genoot reeds
hij voorbaat van
zijn roem. Het was
een genot om te
rijden door het
mooie land van la
Mancha op zoo'n
prachtigen Juli
morgen, terwijl 't
zonnetje gezellig
straalde op het
bordpapieren tus-
schenzetsel in des
edelmans harnas.
Er gebeurde
niets dezen eer
sten dag. Rossi
nant werd moe
en lui, en don
Quichotte moest
bekennen, dat hij
wat stijfheid in de
lenden voelde,
maar hij gaf den
moed niet op en
tegen den tijd van
het avondmaal
('s middags had
f\ hij niet gegeten),
bleek,dathij gelijk
had. Bij een vier-
sprongzaghijplot-
seling achter een
groepje populie
ren een herberg
tweestruisohe lan
delijke schoonen
stonden hij de lage
poort in den muur,
die herberg, stal
len en bouwvallige
schuren omgaf.
Don Quichotte
had echter niet
voor niets tiental
len avonturenro
mans van dolende
ridders verslon
den. Hij leefde in
de wereld van zijn
eigen fantasie, be
leefde wat hij
graag wilde bele
ven en zag alleen,
wat hij in zijn
geliefde boeken
had gelezen. Dus
was de herberg
geen herberg, maar een kasteel, dat toe
vallig aan den weg stond en dus geen gracht
hadden schoorsteen, waaruit enkele stee-
nen waren gevallen, zag hij aan voor den to
ren met kanteelen, en de ronde boerenmeis
jes waren natuurlijk de dochters van den
kasteelheer, die even een luchtje schepten.
Om het nog mooier te maken, versoheen
op dat oogenblik een stalknecht, die alle
kracht van zijn sterke longen noodig had
om een paar gebarsten tonen uit een
ouden hoorn te trekken. Dat was natuurlijk
de torenwachter, die met schallende
trompetklanken de komst van den gast
aankondigde. Ze wisten hier, hoe een
edelman ontvangen moest worden!
Intusschen verscheen de kasteelheer of
tewel de herbergier pas, toen Rossinant
een droefgeestig gehinnik uitstiet om mee
te deelen, dat hij dorst had en nog meer
honger. De man kreeg een lachkriebel, het
geen begrijpelijk was, want don Quichotte
met zijn verstelde harnas maakte niet
bepaald een imposanten indruk op zijn
Rossinant met de doorgezakte knieën.
„Edele heer," aldus opende de herber
gier de conversatie, „als u hier gekomen
bent om den nacht door te brengen, dan
kan ik u alles aanbieden, behalve een bed,
want alles is bezeter is pas een stel vee-
koopers aangekomen, die alle kamers en
hokjes noodig hebben."
„Waartoe al die verontschuldigingen,
edele heer?" vroeg don Quichotte waardig,
„de strijd is rust voor mij, en m'n wapens
zijn mijn hoofdkussen."
„Nou, dan is het in orde," vond de
waard. Het leek hem wel een voordeelige
klant, die logeeren wilde zonder een bed te
eischen, en zoo iemand moest men niet het
huis uitjagen. „Laat ik u vertellen, dat, als
u toch niet slaapt, u nergens heter kunt
logeeren dan hier. Kan ik u met het een of
ander dienen?"
„Mijn paard," antwoordde don Qui
chotte, „verzorg eerst mijn trouwen Ros
sinant. Ik zal het als een persoonlijke
gunst beschouwen, als uw dienaren hun
beste zorgen willen geven aan mijn ros,
want geloof vrij, er is geen tweede paard op
de wereld als het mijne."
„Dat geloof ik graag,"
mompelde de herbergier,