i MOOI NEDERLAND 23 en wintervoeten leed. Ik heb hem nooit goed uit kunnen staan, 's Zomers liad hij vuile sokken en 's winters vuile zakdoeken. En de Ilermina Pieter - «lina, waar hij mee trouwde, zoog altijd op balletjes en vond mij 'n naren, groven jongen omdat ik eens een muis losliet in de gang, toen zij er in het donker met Karei stond te vrijen. Dus van die twee ben jij een kind. Daar heb ik me altijd veel van voorgesteld. Het doet me genoegen, uit je brieven en ai die druk werkjes, die je me zendt, te vernemen, dat er nog altijd Kandels bestaan en dat je een nette kamer op den Willemsparkweg bewoont. Ik raad je aan, een schoothond te nemen. Voor de rest wil ik niets van je weten. Je vraagt of het me goed gaat. Ja, het gaat me goed. Ik sukkel met een eksteroog en mijn verstandskiezen. Misschien bedoel je, of ik veel verdienja, ik verdien veel, en ik zal je beslist in mijn testament opnemen, op voorwaarde dat je me nooit meer schrijft. Ik heb tóch geen tijd om te lezen of de effecten van een neef, dien ik niet ken, gezakt zijn en of er een halte van lijn twee dicht bij je huis komt. Tegen den tijd dat ik er meer van wil weten, kom ik wel eens bij je aan. Je toegenegen Jurriaan Kandel." geen waardigheid of gezag of sentimentaJitciten wanneer hij je erg genegen is, schat hij zoo'n horloge op twintig gulden, omdat er zooveel goud aan zit, en daar geeft hij je vijftien van in handen. Nog altijd was het horloge mijn kroonjuweel. Goedkoope reproducties, zooals ik ze aan de wanden had, vormden geen betrouwbaar onderpand, al stelden ze ook oude meesters voor. Lijfgoederen worden evenmin hoog gewaardeerd misschien dat mijn goede pak, met een paar boeken erbij, het nog tot zeven vijftig zou brengen. En dan mijn ezel een soliede, echt eikenhouten ezel vijf gulden misschien. Dat beteekende dan ook, dat ik voorloopig tegen den muur moest schilderen. En mijn petroleumkachel een of twee gulden. Mijn antieke koperen ketel.... een rijksdaalder.... Hoever was ik nu Ik telde het zaakje op, en ontwrichtte daarbij het verkeer op het Leidsckeplein, zoodat een slager heel terecht tegen me zei, dat ik een sufferd was en dat het roode stoplicht nog brandde. Maar ik kwam toch ten eind zoo was ik al boven de twintig gulden. Nog een ingelijst schilderij van mezelf erbij, dat zomerlandschap bijvoorbeeld, dat was toch iets dat. altijd wel ging. en dan mijn fiets, en ik had nog een paar guldens op zak. niet eten, de eerste dagendan had ik de heele Henriëtta niet noodig. Oom Jan zou uitkomst brengen, en alle andere ooms en tantes en 'nichten en neven konden ontploffen! Ik was dezen dag bij alle familieleden die hier in de stad woonden op visite geweest, bij tante Amelia en oom Karei en hun zeven kinderen, bij oom Hein, den vrijgezel, die er warmpjes bij zat, bij den zuren neef Johan.bij nicht Betsy Putter, bij nicht Henriëtta en ik kwam even arm terug als ik gegaan was. Dat was niet te verwonderen; ik had eigenlijk niet anders verwacht. Ik kende nauwe lijks hun adressen, de meesten van hen had ik al in jaren niet gezien, en het was wel erg optimistisch te denken, dat ze dan mij, die het min of meer onfatsoen lijke beroep van kunstschilder uitoefende, zoo maar veertig gulden zouden leenen, omdat ik een fantas tisch verhaal ophing over een schilderij, dat ik ergens bij een uitdrager gezien had. Het zou geen kleine opoffering zijn om al die dingen te verpanden. Het was nog te vroeg in het voorjaar om het heelemaal zonder kachel te doen, schilderen zonder ezel was geen prettig werk. Als ik nog een paar dagen wachtte, kon ik misschien een behoorlijk bod op dat schilderijtje krijgen, de fiets was het eeuige vervoermiddel, dat ik me kon ver oorloven en dan liet. horloge Het moest. Vervolg op blz. 25 Ik lachte hoonend. „Snoezig," zei Lorre, en nicht Henriëtta sprak met een verstikte, stem: „Nu weet je het." „Oom Jurriaan bestaat," beaamde ik. „Hij lijkt me zelfs een grappenmaker." „Hij schrijft, dat hij rijk is en veel geld verdient en dat hij me in zijn testament zal opnemen. En dat hij komt." Ik had een scherp antwoord op mijn tong, maar ik slikte het in. Het is niet prettig om scherpe ant woorden in te slikken; ze blijven zuur in je maag branden en je had ze liever aan een ander gegund. Maar toch slikte ik dit scherpe antwoord in, want het trof me nu plotseling, dat nicht Henriëtta zielig was. Ze was dik, haar jeugd was al lang, lang geleden verdorst in de stoffige woestijn die haar leventje was, ze had geen vrienden dan Tootoo en Lorre, geen blijdschap dan het groeien van haar hangplant en alle hoop op een betere toekomst, die zij nog mocht koesteren, was vervat in den zonderlingen brief van dezen zonderlingen Jurriaan Kandel. Dat was zoo meer dan zielig, dat ik mijn scherpe antwoord in slikte. Ik ging zelfs zoover, dat ik haar nog een eer lijke kans gaf. „Goed," zei ik, „goed. Laten we verstandig zijn. Jet. Ik zal met niemand praten over wat ik gelezen heb, maar leen jij me dan die veertig gulden." „DatdatPieter!" "hijgde zij. „Dat je zoo diep zou zinken...." „Wat zeg je?" vroeg ik verschrikt. „Ik zink heele maal niet. Ik wilde maar zeggen „Maar dat is chantage, Pieter!" „Je krijgt de helft van de winst," stamelde ik in wanhoop. „Neen, Pieter.... tegen over je arme ouders. Ik keerde me om en liep kwaad weg. Eerst stootte ik mijn hoofd weer tegen do hang plant; toen zei Lorre „Leelijk beest" tegen me; toen brak ik bijna mijn nek over Tootoo, die aan oprispingen leed, ten slotte gleed ik uit over het deurmatje op het ver raderlijk-gladde zeil. En al dien tijd, de vijf minu ten, die deze huivering wekkende zwerftocht naar de deur me kostte, kabbelde achter mij Hen rietta's stem: „Je hoeft niet boos te worden, Pieter. Je kon je beter schamen. Je arme ouders hebben alles gedaan om een net, op passend mensch van je te maken, en jij beloont hen door bij je familie leden om geld te gaan bedelen. Eu in plaats dat je aan nuttige, degelijke dingen denkt, heb je het over vieze, oude schilderijen en je spreekt nog kwaad van je oom Jurriaan op den koop toe! Nee.ik zou kwaad mogen worden als er iemand kwaad mag worden zou ik liet zijn gunst! Gunst, Pieter, pas op Tootoo! En je moest je schamen.o guttegut, wat doe je nu weer.de grond is pas gewrevenje maakt, krassen, Pieter!" Toen was ik eenigszins buiten adem, maar ik kon de deur achter mij dichttrekken en even later stond ik weer op den Willemsparkweg. Omdat zij me zonder twijfel door het spionnetje na zou kijken, fietste ik fier met forsche trappen weg, waarbij ik bijna den ondergang van een kinderwagen bewerkstelligde en ternauwernood aan een onvriendelijke aanraking van lijn twee ontsnapte. Maar toen ik me eenmaal veilig buiten het gezichtsveld van het spionnetje wist, liet ik mijn trotsche, rechte houding varen, en ik trapte moedeloos op huis af. terwijl ik in gedachten al mijn bezittingen nog eens langs ging en taxeerde, hoeveel de bank van leening me er wel voor zou geven. Het was niet veel; van de meeste mijner eigendommen wist ik al uit ervaring, dat zij door oom Jan niet voor zeer waardevol werden gehouden. Er was een oud, gouden horloge, dat bijna een kilo woog. Van mijn prilste jeugd af was dat horloge in mijn oogen het kostbaarste geweest dat er op de wereld bestond. Mijn vader droeg het alleen 's Zon dags; hij keek ernstig wanneer hij het opwond en poetste het nog met een flanellen lapje af, voordat hij het in zijn vestzak liet glijden. Het liep één minuut achter in de vierentwintig uur, zei hij dan, daar moest eigenlijk iets aan gedaan worden, maar hij vertrouwde het niet om zoo'n kostbaar stuk in handen te geven van den eersten den besten moder nen horlogemaker. Van mijn vijfde jaar af mocht ik er één keer per Zondag op zien hoe laat het was. Op mijn twaalfde jaar hield ik het groote kleinood voor het, eerst in mijn van ontroering trillende vingers en ik aarzelde vol ontzag, ik huiverde terug, toen mijn vader zei, dat ik het op mocht winden dat was het teeken dat ik nu gróót was. En toen ik meerderjarig werd. kreeg ik het zelf. Toen was natuur lijk alles al anders. Mijn vader was al lang ziek, hij had het al vele. Zondagen niet meer gedragen en ik droeg een fluweelen jasje, ik verbeeldde me een kunstenaar te zijn, ik leefde in een wereld van grootsche en eerzuchtige fantasieën, waarin ik al lang had afgedaan met dat klein-burgerlijke wereldje waar ik uit voortgekomen was. Maar toen mijn vader me het oude, gouden horloge gaf, kwamen er tranen in mijn oogen, alsof hij me daarbij ook werkelijk zijn waardigheid en zijn gezag en de vrucht van zijn heele vreugdelooze leven overdroeg. Doch oom Jan beleent HOUTZAAGMOLEN TE EDAM

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 23