ROMANTISCHE FIGUREN
DE MAN DIE EEN KLAP
VAN DEN MOLEN KREEG
I DON QU IC HOTTE
T WE EDE HOOFDSTUK
Don Quichotte begon met naar huis te rijden.
Ten eerste had hij een schildknaap noodig en ten
tweede moest hij het een en ander in zijn zadeltasoh
steken, wat, linnengoed bijvoorbeeld, en een slijpsteen
om af en toe zijn zwaard te scherpen, want zelfs een
dolende ridder had aan zooiets banaals als een ver-
sehooning te denken. Voor het schildknapenbaantje
kende hij reeds een geschikten candidaat, een keuter
boertje; don Quichotte kende hem slechts opper
vlakkig en had nooit met hem over
de dolende schildknaperij gespro
ken, doch hij nam als vaststaand
aan, dat het kereltje graag met hem
zou meetrekken.
Thuis heersehte ondertusschen
zenuwachtige opwinding over de
verdwijning van don Quichotte de
huishoudster en de nicht waren ho
peloos in de war en riepen den bar
bier, den schoolmeester en den apo
theker ten krijgsraad bijeen op het
kasteeltje. De vergadering nam
onmiddellijk een resolutie aan, dat
de heele bibliotheek verbrand moest
worden, aangezien de ridderro
mans don Quichotte op hol hadden
gebracht; de dames en heeren twij
felden er immers geen seconde aan,
of hun heer en vriend was weg
getrokken om de paden der dolende
ridders te bewandelen. De onver
wachte terugkeer van den langen edelman bracht
geen verandering in dat besluit, en zoo gebeurde
het, dat 's avonds laat op de binnenplaats ten huize
Quichotte een-aantal boeken in het vuur knapper
de en krulde, terwijl de eigenaar dén eerlijken
slaap der dolende ridders sliep.
Strijd tegen windmolens en soortgelijke
avonturen. Don Quichotte wordt gek.
De nieuwbakken ridder liet er geen gras over
groeien. De candidaat, dien hij op het oog had, was
vroeg op, maar don Quichotte was den volgenden
dag nog vroeger; geen hiensch was wakker in het
dorpje, toen hij naar het armelijk© boerderijtje reed,
waar de toekomstige schildknaap, een zekere Sancho
Pan$a, een magere boterham probeerde te verdienen.
De ridder sloeg met zijn zwaard een roffel op de lui
ken. totdat Sancho, die minstens bezoek van den
Sanctions vrouw als koningin
van het beloofde eiland.
deurwaarder meende te krijgen, mot een mestvork te
voorschijn kwam.
„Dappere Rancho," sprak don Quichotte, ,,ik heb
u uitverkoren om mijn schildknaap te zijn en deel
achtig te worden aan den roem, dien mijn ongeëven
aarde heldendaden zullen vergaren."
Sancho was niet dapper; hij was alleen maar arm
en dikbuikig en had te weinig hersens, om dergelijke
boekentaal te verduwen, en dat zei hij ook, maar de
ander luisterde ternauwernood en
sloeg maar door over dolende rid
ders en eer en schoone jonkvrouwen
die uit een of andere penibele situa
tie gered moesten worden, totdat
het dikke hoertje langzamerhand
dóór had, waar het over ging. Hij
werd echter pas goed wakker, toen
zijn adellijke dorpsgenoot vertel
de, dat in de dolende ridderschap
eigenlijk alles mogelijk was; het
kon bijvoorbeeld heel goed gebeu
ren, dat zij vandaag of morgen een
eiland veroverden, en wie moest
daar dan anders koning worden
dan Sancho? Dat leek Sancho wel;
werd het niet hoog tijd dat hij,
ploeterende sukkelaar, wat gemak
kelijker aan z'n boterham kwam,
en een dik gesmeerde en rijk
belegde boterham bovendien?
,,'t Is goed," zei hij eenvoudig.
„Ik doe mee. Maar vergeet u het niet, van dat
eiland?"
„Een dolende ridder vergeet zijn beloften niet,"
antwoordde de ridder verwijtend; „ik ga naar huis
om m'n bagage te halen, en over een uur verwacht, ik
je bij den vijfsprong achter 't huis van boer Riwardo.
Gegroet."
zijn gezicht en handen schuil liet gaan onder
ren massa verband en pleisters.
Sancho maakte er geen ge
woonte van om na te donken
over eens genomen besluiten, en
dus stond hij een uur later op
den vijfsprong, rustig en gedach-
teloos wachtend op zijn nieuwen
patroon; hij had 'n ezel bij zich
en een enormen knapzak. De ezel
was oud en zachtmoedig, en de
knapzak was behoorlijk gevuld,
zóó vol, dat het leek of Sancho
in de gauwigheid den bakkers
winkel had geplunderd en een
varken had geslacht. Over den
ezel kon don Quichotte niet erg
geestdriftig zijn; hij had nooit
gelezen over een dolenden ridder, wiens schildknaap
een ezel bereed, maar hij troostte zich met het
vooruitzicht, dat hij binnenkort wel een machtig
ridder zou verslaan; diens paard kon Sancho dan
krijgen. En voor de rest kon je met een ezel even
veel avonturen beleven als met een paard.
De avonturen kwamen dan ook gauw genoeg.
Sancho hobbelde nauwelijks een uur op zijn ezeltje
naast zijn langen heer, hardop peinzend over de maat
van de kroon, die zijn vrouw als koningin zou moeten
dragen, toen don Quichotte hem met een verrukten
uitroep in de rede viel:
„Haha, wat 'n geluk! Sohildknaap, de strijd begint
al. Ziet ge ginds die zware reuzen met hun lange
armen? Ons eerste avontuur!"
„Ziet u reuzen, zie ik reuzen," antwoordde Sancho
nuchter. „Er komen trouwens geen reuzen voor in
deze buurt. Ik zie alleen 'n koppel windmolens."
Na het gever,ht met de veekoopers
een aantal boeken knapperde in het vuur, terwijl
don Quichotte den eerlijken slaap der dolende ridder
schap sliep.
„Ge zijt nog te groen als schildknaap; vertrouw
op mij en praat niet langer over windmolens. Ze
zijn sterker dan ik, maar ik zal die reuzen toch 'n
kopje kleiner maken," en don Quichotte zette zijn
gezicht in een krijgshaftige plooi; met gevelde speer
reed hij op de windmolens in. Zijn eerste steek was
bedoeld op het hart van een der reuzen, maar het,
wapen stuitte af op de harde steenen. Rossinant
struikelde nog enkele meters voort en don Quichotte
werd gegrepen door een der wieken. De ridder maakte
een rondje door de lucht en werd aan de andere zijde
van den molen op het gras gekwakt; zijn botten
protesteerden krachtig en krakend tegen de onzachte
landing, doch don Quichotte scheen de pijn niet te
voelen en ging heftig te keer tegen den reus, die hem
door een listigheidje ten val had gebracht.
„Geduld, geduld," hijgde hij tegen Sancho, die
kwam aangedraafd om zijn meester te helpen.
„Mijn wraak zal komen; de reuzen zullen er spijt van
hebben, als ik met hen afreken."
In zijn verbazing vergat
Sancho de eerbiedige schildkna-
penhouding. „Wat kletst u nog
over reuzen, me dunkt dat 11
non toch weten kunt, dat het
windmolens zijn."
De ridder gaf zich echter niet
gewonnen. „Ge weet niet, wat
ik weet; mijn doodsvijand, de
groote t.oovenaar Freston, heeft
hen gauw in windmolens ver
anderd, omdat hij me den roem
niet gunt, dat ik het heel alleen
tegen een verzameling reuzen
opneem. Maar mijn dag komt
nog wel!"
De schildknaap gaf het op
en redeneerde niet vorder; hij
floot zijn ezel, vischte een reusachtige ham uit
zijn knapzak en vroeg met vollen mond, of zij nu
regelrecht naar het eiland zouden gaan. Het ant
woord was oen diepzinnige redevoering over de
eer van dolende ridders, die al hun beloften nakomen,
en Sancho klom maar weer op zijn ezeltje en volgde
braaf zijn meester, die van verdere aanvallen op de
betooverde reuzen afzag.
Tegen den middag gebruikten zij hun maaltijd
op een weiland tusschen de heuvelsRossinant
graasde tevreden met Sancho's ezel, doch dwaalde
spoedig af naar oen weide aan de overzijde van den
weg, waar een troep halfwilde paarden graasde.
Deze dieren schenen echter niet op gezelschap
gesteld te zijn, en toen Rossinant aanhield en "ich
tusschen de dieren wilde dringen, kwam, e
herders tussehenbeide, die de kudde naar de .,ost
bijzijndc marktplaats brachten. Met steenen en