DE TERUGKOMST
VAN OOM JURRIAAN
DOOR
J. GERHARD TOONDER
20
Dan wórdt het slecht," zei mijnheer Hanger. Ik
heb mijnheer Hanger nooit liooren zeggen dat
het goed weer was. Goed weer interesseerde
hem eenvoudig niet, evenmin als andere goede
dingenhij leefdo alleen voor het slechte der wereld,
hij zag niets anders, leed er onder en genoot er van.
Hij was een verdrietig menschen wie getuige was
van het intens verdriet waarmee liij vaststelde, dat
het slecht weer was, begreep, dat er iets sclirijnend-
prettigs in moest zitten om zoo verdrietig te zijn.
„Ik heb nu weinig tijd," zei ik.
„Dat zie ik, dat zie ik," knikte mijnheer Hanger
triestig, terwijl hij met behulp van zijn bleeke tong
een deel van zijn treursnor in zijn mond trok en er
op gihg kauwen. „Dat zie ik. Bent u misschien,
met permissie, aan het verhuizen?"*
„Nee," zei ik. „Laat u me even door?"
„Ik kwam wat zeggen," kondigde hij aan.
„Zoo. Ja. Hm. Maar ik heb op het oogenblik
weinig tijd, en.
„Hoe staat het met de huur, meneer Kandel?
Laten we nou eerlijk wezen: hoe staat het met
de huur?"
„Maar ik heb toch gezegd de vijftiende.
„Ja, ja," knikte mijnheer Hanger philosophisch,
„het leven is geen lolletje."
„En laat u mij er nu door. Ik heb nogal gewich
tige bezigheden...."
„Zoo gaat het," zei mijnheer Hanger, terwijl hij
de hangsnorhelft weer liet glippen. „Maar dat van
die huur, mijnheer Kandel dat was nu eigenlijk
iets, waar ik eigenlijk es effe over wilde praten."
„Wat is daar over te praten?"
„Eerst zou ik wel eens willen weten, met permissie,
waar u met al dien boel naar toe moet. Zóóveel is er
hier al niet, en ik wou toch wel wat zekerheid
houden voor mijn huur. Je hoort zulke gekke dingen
tegenwoordig.
„Hoor eens, mijnheer Hanger.
„Ja ja; het is maar, dat u er van weet. En dan had
ik nog wat, ziet uwant het is zóó tegenwoordig,
dat je ten slotte voor een ruim atelier op de Prinsen
gracht toch altijd nog wel een heele behoorlijke huur
kan maken, en dat ik laatst met een heer gesproken
heb, die zei, dat hij er wel twintig gulden voor over
had in plaats van de vijftien, die nou zoo goed
bent me te betalen, zoodat, wat ik zeggen wilde,
is..
„Man!" riep ik, maar omdat ik ten slotte werkelijk
nog bij hem in het krijt stond, verbeterde ik: „Mijn
heer Hanger! Laat me er als de bliksem uit iedere
minuut is geld voor me, en.
„Was het dat voor mij ook maar, meneer Kandel,"
treurde hij, zonder van zijn standplaats bij de deur
te wijken. „Ik kan niet anders zeggen, dat in tijden
als deze.
Mijn bloed kookte. Ik geloof dat ik op dat moment
in staat was om tot geweldpleging over te gaan.
hoewel een frissche geweldpleging stellig het eenige
was, dat nog aan zijn verdrietig geluk ontbrak
maar een ander geweld dan het mijne kwam tusschen-
beide. Er klonk plotseling een lawaai als van een
vulkanische uitbarsting op de trap gestommel,
gedreun, gebonk, en een koortsig blazen, dat aan
opspuitende lava-fonteinen deed denken.
„Wat.... wat...." stotterde mijnheer Hanger,
terwijl hij verschrikt opzij ging. Ik sprong compleet
met schildersezel en petroleumkachel langs hem
heen, rukte de deur open. en stond van aange
zicht tot aangezicht met een paarsen, sidderenden
berg menschenvleesch, waarin ik met een hart
klopping mijn nicht Henrietta herkende.
„Die trap...." stootte zij uit. Aan haar voeten
bevond zich Tootoo, die het einde nabij scheen.
„Henrietta hier. stamelde ik.
Zij knikte.
„Je oom Jurriaan. begon zij, maar toen
begaven haar de krachten.
Het moest wel iets van zeer bijzonder belang zijn,
dat mijn nicht Henriëtta er toe bewogen had, het
gewicht van haar eigen honderdzesentachtig pond,
plus de twintig van Tootoo, de vier donkere, smalle
trappen naar mijn atelier op te sleepen. Het was te
veel voor haar geweest, en vóél te veel voor Tootoo
Tootoo lag al, met een hevig gehijg van zijn puilende
flanken en een angstwekkend getril van zijn tong,
half buiten kennis op het stoffige trapportaal, en
nicht Henriëtta maakte zich, na met haar laatsten
adem oom Jurriaan's naam in het luchtruim ge
slingerd te hebben, gereed om zich bij haar trouwen
viervoeter te voegen. Ondanks mijn schrik en ver
warring ontwaakte er iets van den ridder in mijik
stak mijn rechterarm, waar de schildersezel onder
zat, en mijn linkerarm, waar de petroleumkachel aan
bengelde, naar haar uit, en zij aanvaardde oogen-
blikkelijk de daarmee stilzwijgend aangeboden
ondersteuning door zich zonder de minste reserve
tegen mij aan te laten ploffen. Het was een schok,
waar ik niet op bedacht, en, met mijn zware be
pakking, ook niet tegen bestand was. Haar gewicht
wierp mij met groote kracht achteruit ik werd
de deuropening door en mijn atelier weer ingeslin-
gerd, met nicht Henriëtta in gedeeltelijke onmacht
steeds aan mijn borst. De ezel viel naar rechts, de
petroleumkachel viel naar links en wij zouden zeker
ook gevallen zijn, wanneer mijnheer Hanger zich niet
door zijn trieste nieuwsgierigheid had laten verleiden
tot het nemen van een kijkje, zoodat hij midden in
onze baan trad. Wij vlogen tegen hem aan en kwamen
zoo tot stilstand mijnheer Hanger bonsde tegen
den wand en nicht Henriëtta gleed uit mijn armen
in den eenigen betrekkelijk gemakkelijken stoel, die
mijn kamer rijk was.
Daar stond ik.
De ezel was over de tafel heen gevallen en had
mijn theekopje gebroken.
De petroleumkachel had zich in al zijn factoren
ontbonden.
Tootoo kroop waggelend en jankend naar binnen.
En het verdriet, dat nu in mijnheer Hanger's
oogen te lezen stond, zou ieder goed hart doen
breken.
„Zulke tooneelen! Zulke tooneelen!" zei hij hoofd
schuddend, terwijl hij zijn heele snor in zijn mond
nam. „Dus zoo gaan de heeren artisten met mijn
atelier om. Stoeien met vrouwspersonen. Omhel
zingen
„Mijnheer Hanger," zei ik met trillende stem,
„mijnheer Hanger, als u dan beslist niet het fatsoen
wilt hebben om weg te gaan, gedraagt u zich dan
ten minste behoorlijkIk wensch geen beleedigingen
van u.
„Fatsoenlijk. wie praat er hier nog van
fatsoen," mompelde hij, en je zag dat hij gewoon
wegkwijnde van verdriet over het verval van de
goede zeden, waarvan hij hier een staaltje bij moest
wonen, „fatsoen, terwijl roodgeverfde vrouwen
hier op zoo'n manier over den drempel komen
Ik wilde iets zeggen, maar nicht Henriëtta scheen
zich nu eenigszins hersteld te hebben, ten minste
in zooverre dat ze weer een geluid kon geven.
„Wat. wat. die man. hijgde zij.
„En is dat nou, wat je noemt, zoo'n schilders
model?" informeerde mijnheer Hanger met deel
nemende belangstelling.
„Beleediging. impertinent. zuchtte Hen
riëtta.
„U beleedigt een dóme," zei ik Waarom ik 't zei,
weet ik niet. Ik was er niet geheel van doordrongen,
dat Henriëtta een dame was en nog minder dat het
een beleediging was voor een schildersmodel aan
gezien te wordenmaar wellicht zei ik het, om toch
niet geheel uit Henriëtta's gratie te raken. Misschien
had zij spijt van haar weigering en was zij achter
mij aangekomen om mij het geld nog te brengen.
„Het zou mij spijten," ging ik dus voort, „als ik
geweld moest gebruiken, mijnheer Hanger. Maar ik
verwacht, dat u nu onmiddellijk verdwijnt."
„Ja," zei mijnheer Hanger knikkend, „ja, dat zal
wol. Maar ik zeg je de huur op. Ineens. Zorg maar,
dat morgen je boeltje weg is."
Zijn rug kromde zich nog dieper, toon hij zich
naar de deur wendde.
„Maar. maar.hakkelde ik.
Dit alles had Henrietta tijd gegeven weer eenigs
zins meester te worden over haar ademhalingsorga
nen en zij maakte er een onmiddellijk gebruik van.
Haar stem trilde nog en was vreemd-hoog toen zij
sprak
„Ik weet niet, wie die afschuwelijke man is; Pieter,
maar je schijnt bang voor hem te zijn, en misschien
is het wel erg onbehoorlijk van me om je hier te
bezoeken. Maar. maar. je oom Jurriaan
Oom Jurriaan. Ik had niets met oom Jurriaan
te maken. Ik had niet anders verwacht en gehoopt,
dan dat zij hier was gekomen om veertig gulden
voor me op tafel te leggen, maar over oom Jurriaan
wilde ik niets meer hooren. Ik had al veel te veel
over oom Jurriaan gehoord, vijftien jaar lang ik
had zooveel van hem gehoord, dat ik 'n hekel aan
hem had gekregen, en als ik nu, op dit moment,
iets van hem moest hooren, zou hij me zelfs nog
beletten om vóór het sluitingsuur op de bank van
leening te zijn.
„Oom Jurriaan!" zei ik dus.
Mijnheer Hanger, bij de deur, keerde zich om.
„Wanneer het 'n familiebericht mocht betreffen,
neem ik natuurlijk alles terug wat ik gezegd heb,"
zei hij, „alles," en ik zag dat hij hoopte te vernemen
dat er een oom dood was. Maar het was hem niet
gegeven.
„Pieter," sprak Henriëtta nadrukkelijk, terwijl zij
zich hooger oprichtte en de afgezakte blos op haar
wangen zich weer verdiepte, „je oom Jurriaan.
heeft me geschreven."
„Hoe is het mogelijk," liet ik me ontvallen.
Zij knikte.
„Ik dacht dat ik daar vijftien jaar geleden al over
hoorde praten," zei ik.
Henriëtta opende haar tasch. Haar vingers tril
den misschien nog van het trappen klimmen, waar
schijnlijk van emotie.
„Kijk," zei ze. „Hier. "Dit. Kijk."
Het papier, dat zij me voorhield, was wit als ver-
sche sneeuw. Het was een nieuwe brief.
Dit was zonder twijfel een gebeurtenis, maar alle
versclie sneeuw kon niet uitwisschen, dat op dit.
tijdstip de ambtenaren van den lommerd begonnen
te geeuwen en op hun horloges te kijken; dat iedere
minuut de een of andere snuffelaar tusschen-.de lam-
petkan en de kachelpijpen kon kijken om dan met
verrassing een stukje eeuwenouden adel, een meester
schap van teere lijnen en sombere kleuren, in dht
vuile riviergezichtje te herkennen
„Kom.Wel, wel. Wat fijn voor je. Oom Jurriaan...."
zei ik dus. „Nou, neem me niet kwalijk, maar ik heb
het juist ontzaglijk druk, zie je. Die Van Goven,
weet je. Ik moet achter dat geld aan, ik moet dat
ding te pakken krijgen. over een half uur ben ik
terug, dan kim je me alles van oom Jurriaan ver
tellen."
„Maar Pieter!" kreet Henriëtta. „Is het nu al
zóóver met je gekomen schaam jij je niet? Met
je malle fantasieën! En dat, terwijl je goede oom
Jurriaan.
In de oogen van mijnheer Hanger, die duidelijk
zijn afkeuring over nicht Henriëtta's ongepaste vroo-
lijkheid te kennen hadden gegeven, flikkerde nu een
licht van nieuwe hoopen hoewel ik trachtte, hem met
eenige goed gerichte blikken te vernietigen, hield hij
vastberaden den deurpost bezet. Ik voelde, dat iedere
poging mijnerzijds om hem met mijn ezel en de
brokken van de kachel te passeeren op een hevig en
tijdroovend verzet zou stuiten, en dat het eenvoudig
uitgesloten was om mijn eigendommen nog tijdig te
verpanden. Bij dat heldere inzicht staakte ik mijn
strjjd tegen de overmacht, en nam den brief aan,
dien Henriëtta mij nog steeds als een verwijt voor
hield.
„Waarde nicht Henriëtta," begon hij, even krie
belig en onduidelijk als die andere brief; en een
snelle blik op de onderteekening toonde mij, dat