ROMANTISCHE FIGUREN DE MAN DIE EEN KLAP VAN DEN MOLEN KREEG I DON QIJ IC HOTTE DE LA M ANC ff A j !if De weg naar huis voerde Sancho Paneha langs de herberg, waar hij 's morgens op zoo on- heusche wijze uitgeleide was gedaan; hij wilde er voorbij gaan, al begon het reeds donker te worden, want hij kon moeilijk weer op gratis logies rekenen en hij bezat geen cent. Maar het geluk wilde, dat hij voor een der vensters twee bekenden uit zijn geboortedorp zag, den apotheker en den schoolmeester, die hem wenkten binnen te komen zoodra zij hem herkenden, en aanmoedigend hun glazen omhoog hielden. Daartegen was Sancho niet bestand, en twee minuten later zat hij naast hen, had zijn derde glas wijn aangenomen plus een uitnoodiging om met hen den nacht in de herberg over te blijven. De twee dorpsgenooten vertelden hem, dat het halve dorp doodelijk ongerust was over don Quichotte en hen had uitgestuurd met de moeilijke opdracht om hem te zoeken en thuis te bren gen, voordat een van zijn gekke avonturen hem nood lottig zou worden. Nu zij boven verwachting Sancho zoo spoedig hadden ontmoet en dus wisten, waar de ridder verbleef, was het niet moeilijk, hun taak uit te voeren. Het volgende plan werd gemaakt: de dikke schild knaap zou na. twee dagen naar zijn meester terug- keeren en hem vertellen, dat Dulcinea hem geen ant woord stuurde (omdat de dame in kwestie niet schrijven kon) maar hem, Sancho, uitdrukkelijk had bevolen aan zijn ridder te zeggen, dat deze onmiddel lijk bij Dulcinea zijn opwachting moest maken. Dat plan gelukte natuurlijk prachtig. Toen Sancho in de rotsenwoestenij terugkwam en daar den dolenden ridder mager en bleek, bijna geel van den honger, vond, liet hij dadelijk Rossinant zadelen; doodelijk vermoeid arriveerde hij na een pijnlijke reis in de herberg. De oude idee leefde echter nog in hem en zijn geestkracht had hem niet verlaten; want midden in den nacht kwam de waard Sancho, den apotheker en den schoolmeester wekken met een schrikkelijk verhaal over een helsch kabaal in de kamer van den ridder. Wat er gebeurde, wist hij niet, maar het was stellig iets vree- selijks, want het halve huis daverde van moorddadige kreten en het bloed sijpelde over den drempel in de gang. Met z'n vieren gingen zij er op af; Sancho, die nu wel aan het een en ander gewend was, opende onvervaard de deur en had tegelijk natte voeten. En de waard maakte van schrik een dubbelen salto. Want don Quichotte had weer vijanden gezien, vier wanstaltige reuzen, en had zonder bedenken, zoo mager en moe als hij was, den strijd aangebonden tegen zijn belagers, die ove rigens geen zier tegenstand boden, want het waren vier groote leeren zakken, waarin de waard zijn jongen wijn bewaarde. Stuk voor stuk werden ze door het zwaard van don Quichotte doorpriemd; de kamer drééf van den wijn. De apotheker en de schoolmeester wilden vier wanstaltige reuzen den mageren held tot bedaren brengen, maar Sancho kende een beter middel. „Bravo, edele ridder, bravo!" schreeuwde hij. „Een nieuwe overwinning!" Don Quichotte keerde zich onmiddellijk om. „D< groote too venaar Freston gunt mij zelfs geen nacht rust hij zond deze vier reuzen op mij af, maar ik heb ze verslagen, één voor één," kondigde hij trotsch aan. „Dus kan ons niets meer gebeuren," mompelde Sancho, en stelde voor om gezamenlijk een portie van het bloed der verslagen vijanden te drinken en de onderbroken nachtrust voort te zetten. Waartegen niemand bezwaar had. Het nachtelijk avontuur had den schoolmeester en den apotheker ietwat huiverig gemaaktzij wilden voortaan niets meer wagen en stel den daarom voor, don Quichotte verdere dolle streken onmogelijk te maken. Sancho vond het dadelijk goed. In alle vroegte drongen zij daarom, met fantastische maskers op hun gezicht, de kamer van den ridder binnen, wikkelden hem in lakens, bonden er een stevig touw omheen en deponeerden hem in een stevige kooi, die vroeger de verblijfplaats van een kwaden stier was geweest. De kooi werd op een ossenwagen gezet, en het geval zette zich uiterst langzaam in beweging; de samenzweerders reden er naast en grinnikten vergenoegd achter him maskers; don Quichotte zat zwijgend en waardig in de kooi, heilig overtuigd, dat hjj in de macht van toovenaar8 was gevallen eg zijn leven in ge vangenschap zou eindigen, indien de schoone Dul cinea niet een anderen dolenden ridder stuurde om hem te bevrijden. DERDE HOOFDSTUK LEEUWEN EN MARIONETTEN. Het werd een rustige intocht, toen het gezelschap in het dorp aankwam, want het was volle middag, iedereen was op het land aan den arbeid en slechts enkele kinderen waren getuigen van don Quichotte's terugkeer. Sancho holde naar huis, waar zijn vrouw hem nauwelijks begroette, zoo nieuwsgierig was zij Don Quichotte zat zwijgend en waardig in de kooi naar haars mans wedervaren. Zij overstelpte hem letterlijk met vragenhoe ver hij was geweest, hoe veel rijke roofridders hij had verslagen, welke prach tige presentjes hij voor haar en de kleuters had mee gebracht, en hoe het nu stond met het eiland. Sancho maakte haar duidelijk, dat zij onjuiste ideeën over de dolende ridderschap had, en dat je de heer schappij over een eiland moest verdiénen, bijvoor beeld met onvrijwillige luchtreizen in ongastvrije herbergen, en een aantal blauwe oogen. Met dat eiland kwam het echter beslist in orde, maar: ge duld, geduld. De apotheker had don Quichotte een slaapdrankje ingegeven, zoodat de ridder zwaar snorkend in zijn huis werd gedragen; toen hij wakker werd, lag hij gezellig in zijn eigen bed, lekker uitgerust en met het prettige denkbeeld, dat Dulcinea blijkbaar op myste rieuze wijze had gehoord over den nood van haar dapperen aanbidder, en hem op even mysterieuze manier uit een ontzettend gevaar had bevrijd. Hij wilde opstaan, maar nu werd hij gewaar, dat het behaaglijke gevoel na 'n verkwikkenden slaap slechts schijn was; de zware kloppartijen en vooral de ont beringen tijdens de laatste dagen op de rotsen hadden hem verzwakt, en hij voorzag, dat hij de eerstvolgende dagen meer zou droomen dan vechten. De apotheker, die 's middags een bezoek kwam brengen, was het daarmede heelemaal eens; rust was alles, wat don Quichotte noodig had; na een week of zoo kwam alles dan wel weer in orde. Hij vermeed angstvallig over de avonturen van den ridder te vragen, bleef zelf voortdurend aan het woord, vertelde de laatste nieuwtjes uit het dorp, Spanje en Europa. Zijn neef uit Madrid had hem be zocht, en deze jongeling had o.a. nieuws meegebracht over de Turken, die op onrustbarende wijze hun bewapening hadden opgevoerd en stellig iets tegen het oude Europa in den zin haddenals ze 't hem, den apotheker vroegen, dan werd het hoog tijd, dat de koning een algemeen Europeesch verbond tot stand bracht tegen de Turken. „Dat is niet eens noodig," bracht don Quichotte haastig in het mid den, toen de redevoering van den apotheker werd onderbroken door de huishoudster, die het drankje van den zieke binnenbracht, „ik ken 'n eenvoudiger middel. Als zijne majesteit de koning alle dolende ridders bij elkaar bracht, dan zou je de zweep hooren klap pen! Die kunnen vechten! Neem mij bijvoorbeeld; ik alleen neem honderd vijanden voor m'n reke ning, wie ze ook zijn. Meer behoefde de huishoudster niei ie hooren; ze holde naar het nichtje en viel uit: ,,'t Is weer niets met je oomik had zoo gehoopt, dat het voorbij was met die gekke ideeën, maar als je hem nu hoort 's Middags kwam er bezoek

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 6