r* J n n n „Mokum, manne," zegt de korporaal van den motordienst. Hij glundert als hij z'n spullen uit het net haalt, want op het perron wuift al 'n heel lief meisje. „Hou je haaksch. brigges!" wenscht hein de heele coupé en even later zien we het tweetal, stevig gearmd, in den tunnel verdwijnen. I)e korporaal praat honderd uit, blijkbaar moet hij z'n avonturen ver tellen. Op het Centraal Station verspreidt het gezelschap zich. Gek is dat, maanden lang waren we te zamen, we hadden dezelfde zorgen, we aten dezelfde kuch en grinnikten om dezelfde moppen. Onze compagnie, onze batterij of ons eskadron vormde onze wereld en nu opeens, op een roezemoezig perron, valt het verband weg. Vanmiddag reeds zullen we moeite hebben elkaar te herkennen als we, nog wat onwen nig, in onze burgerpakjes rondloopen. „Schrijf je nog 's, Toon?" „Nou, jonges, as jullie ooit nog 's in Mokum komme, dan wete jullie me adres." „Denken jullie d'r an dat je naar 't stadhuis moet met je verlofpas?" vermaant de S.M.A. Per slot van zake is hij negen maanden opgevoed in zin voor militaire orde. „Tabeh, sergeant, ik smeer 'm. Daar komt me vrouw." „Kom op, Tinus, we hebben nog maar vijf minute." „Op wolk perron moet ik weze voor de trein naar Alkmaar?" Daar gaan ze, beladen met ransels en koffertjes. Een stevige poot, een klap op den schouder, weg zijn ze. Als ik m'n laatste „vrij vervoertje" aan den stationsuitgang kwijt ben, sjor ik m'n ransel omhoog. Daar is m'n tram al. De burgers wijken wat terug als de gedemobiliseerde militair met al z'n hebben en houden z'n entrée maakt op het voorbalkon van den bijwagen. We rijden en dankbaar constateer ik dat de hoofd stad nog niets veranderd is. Sierlij k welven de brug gen zich over de grachten, rank rijzen de oude torens op. Gelukkig heeft ook hier de oorlog weinig sporen nagelaten. Achter ons klapt het luikje van den conducteur. „En wat mag 't wese, heere?" klinkt een stem in onvervalscht Amsterdamsch. „We hebbe se fandaog weer in soorte. Gewoontjes, korte trajekkies, over- stappies. Nog voor ik me heb omgedraaid, weet ik, wie achter me staat. Ik steek m'n hand uit. „Hoe bestaot 't!" zegt de stem. Inderdaad, hoe bestaat het? Want daar, met 'n conducteurspet op z'n weelderigen haardos en z'n kaartjes op z'n buik, staat de held van vele mobilisatie- avonturen, de slagvaardige Mokum - mer, die onder alle omstandigheden er steeds den moed in wist te houden, onze trouwe compagnies facteur Overstappie! Dat is een ontmoeting! En de verbaasde burgers op het voorbalkon beleven het schouwspel, dat de man in de conducteursuniform en de man in het véldgrijs elkaar opgetogen door het luikje de hand schudden. En uit oude gewoonte knalt Overstap pie daarbij vervaarlijk met z'n hakken. Daar staat hij nu, glunder als altijd. We hebben hem gemist al die dagen, want onze facteur be hoorde tot de vijftig procent, die reeds den eersten keer met groot verlof vertrok. Veel hebben we elkaar te vertel len, maar door het luikje vlot de conversatie moeilijk en daarom verhuis ik met het restant van m'n militaire uitrusting naar het achter balkon. „Hoe bestaot 't?" herhaalt Overstappie hartgrondig. „Gewoon weg moordaodig, dat we mekaor op de trem motte treffe deze halte, juffrouw. En is boere-Jilles al naor huis met se malle hoofd?" Wimpie, onze vroegere hospitaalsol daat, is thans standwerker geworden Ja, de brave Jilles uit Tietjerksteradeel heeft het soldatenpak uitgetrokken. Hij heeft 'n boeren- bedrijfje en daarom kon hij spoedig naar Friesland terug. Te zamen met hem verdwenen onze nestor Opa van lichting 1924 en korporaal Papkind, uitge leide gedaan door drogist Puypkrijdt. De eerzame drogist beleeft overigens drukke dagen. Ten eerste moet hij eens in de twee dagen wacht houden op den toren en verder maakt hij zich geweldig verdienste lijk als voorzitter van de plaatselijke vereeniging voor vreemdelingenverkeer. Als het aan Puypkrijdt ligt, komt dezen zomer heel Nederland zijn dorpje bezoeken en in de eerste plaats rekent hij natuurlijk op zijn oude vrienden van de kompie. „Einde fan 't korte traject!" annonceert Over stappie intusschen luidruchtig. „En die reuse sjieke Haogenaor, hoe maokt die 't tegewoordig?" Nellie, onze Hagenaar, is nog in dienst. Booze tongen beweren, dat hij eerst z'n nieuwe buiten modelletje wil afdragen. Bij de sterk ingekrompen compagnie is hij tot facteur benoemd. „Soo, heb ie promosie gemaokt?" zegt Over stappie peinzend. „Sjonge, jonge. Nellie beforderd tot facteur! Ik heb altijd al gezegd, dat die gooser 't nog 's fer sou brenge! U 'n retourtje, meneer?" Met 'n professioneel gebaar trekt Overstappie aan de bel. We rijden weer. Zon blinkt op de oude gevel tjes van de binnenstad. „Hiero, de orisjineele haovermotor met sweepslag- ontsteking," grinnikt conducteur Overstappie als een eenzaam koetsje, dat kennelijk betere dagen heeft gekend, ons passeert. „Mot je die ééne paordekraeht sien loope, da's d'r fast geen eentje fan ons paorde- folk. Folgende halte, opoe? 't Komt dik foor mekaar, hoor. En dan al die fietse! Ferleje week ben ik d'r met me vrouw fandoor geweest op 'n tandem, gewoon weg 'n móórdsport! Feitelijk souwe we hier 't ouwe ploegie fan de kompie kompleet bij mekaor motte hebbe, ik sou dikke Papkind soo graog nog 's wille voere. Hiero, opoe, denk u 'n beetje om 't trap- pie? Kom maor bove, meneer ik heb nog 'n reuse fijn hoekplaotsie frij, flak bij 't ope raom. Alle reizi gers foorzien fan plaotsbewijse? Dan gaone we maor weer." We rijden door de Utrechtsehe Straat, 't Is onge- loofelijk, waar de Amsterdammers zoo gauw al die fietsen vandaan hebben gehaald. „Niemand foor de folgende halte, dan rije we door," maakt Overstappie bekend. „En as je direct 's lache wil, dan mot je 's oplette as we langs 't Amstelveld komme. Dan sal je 'n ouwe kennis sien. Wimpie." 'Dat is waar ook. wat is er van Wimpie geworden. onzen kleinen hospitaalsoldaat? In de woelige dagen zijn we hem kwijtgeraakt. „Daoro!" wijst Overstappie. „Mot je 'm hoore schreeuwe, die kleine kokosnoot." Werkelijk, daar in de verte staat Wimpie, eens de meest slagvaardige rijmer van de heele compagnie. Z'n linkerarm heeft hij in verband, maar dat belet hem niet zich geweldig te weren. Wimpie is stand werker en hij heeft publiek genoeg. Trouwens, in dienst hebben we voldoende gemerkt dat Wimpie niet bepaald op z'n mondje is gevallen! „Seheermessies verkoopt ie," vertelt Overstappie. „Gisteraovond was ie nog bij me, sjonge, jonge, wat heb ie sitte bonke. Als je Wimpie geloove mag, heb ie erreges in z'n dooie eentje 'n komplete veldslag ge- wonne. Fandaor die arm, snap je? Maor as je 't mijn eerlijk fraogt, heb Wimpie zich an een fan z'n eige messies gesneje Maor nou 's wat anders, hoe gaot 't met Mientje?" Met Mientje gaat 't best. Samen met haar ouders is ze geëvacueerd geweest, maar voor ze dit moeilijke woord kon uitspreken was ze al weer terug. Met den vischwinkel van Mientje's vader vlot 't niet al te best, doch per slot van zake heeft de vischhandelaar méér pijlen op z'n boog. Fabriceert hij niet de overheer- lijkste soorten vanilleijs, die in deze warme dagen gretig aftrek vinden? En dan heb ik nog 'n nieuwtje, waar Overstappie van zal ophooren: Mientje gaat trouwen met Jilles. „Hoe bestaot 't?" barst Overstappie uit. „En daor weet ik geen fluit fanMaor dat gaot sóó niet. Daor sal toch seker wel 'n feestkommissie an te pas komme. Da's nou echt weer wat foor Jilles, om stiekum te trouwe. Maor dat gaot niet door! Wat zegt u, me vrouw? 0, u wil d'r uit. Dat ken, hoor, ik sal effe an de bel trekke. Jao, ik ben'n tikkie opgewonde. Nege maonde soldaot geweest, mot u maor rekeneDaor heb ik af en toe 'u kleine ferstandsverduistering fan o v ergehouwe. Mag ik dat retourtje's effe sien,meneer?" En tussclien zijn beroepsplichten door blijft Over stappie foeteren. Dat Jilles in alle stilte zal trouwen néémt hij niet. En hij komt al met plannen ook! 's Avonds ben ik Overstappie's gast en Wimpie komt toevallig ook even aanloopen. AVat er besproken wordt, blijft voorloopig een geheim, doch vast staat dat het huwelijk van Jilles en Mientje niet onopge merkt zal voorbijgaan, 'n Brief naar Papkind en Opa is al onderweg. „Sal je boere-Jilles effe benauwd sien kijke!" voor spelt Overstappie. „Ik sie 'm al loope met 'n hooge zije op dat malle kuifie. Kom op, manne, nou nog effe 'n briefie an drogist Puypkrijdt.L. 1 Hl^OTGAjyJ

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 5