Pi van wie de een verklaarde, dat hij van den ander tien goudstukkenhad geleend, die hij een maand geleden reeds had terugbetaaldhij had echter geen kwitantie gevraagd, en dat was dom, want nu beweerde de schuldeischer dat hij niets ge kregen had. Of de rechter nu maar wilde beslissen, wie van de twee waarheid sprak. Sancho kuchte en tikte naden kend op zijn kuit. „Grijsaards," sprak hij, „-wie is zoo wijs, om naar recht en billijkheid uitspraak te doen, nu er totaal geen bewijs is, wie de waarheid spreekt? Maar ik zal toch beslissen. Schuldenaar, hoe groot is uw bezit?" „Ik heb niets, nu ik mijn schuld betaald heb," was ""het antwoord. „En gij, schuldeischer?" „Ook niets." „Dat dacht je," zei Sancho. „En je dikke wandelstok dan, dien je zoo stevig vasthoudt? Aangezien jullie het niet eens kunnen worden, beveel ik dat jullie bezit gedeeld moet wordenbreek dus den stok in tweeën." De schuldeischer maakte hevig ontsteld allerlei bezwaren, doch Sancho, die terstond had opgemerkt dat de man zijn stok met angstval lige zorg scheen te behandelen, her haalde zijn bevel en gaf den schul denaar een wenk; deze brak den stok met 'n lichten ruk op zijn knieën in tweeën: het ding bleek hol te zijn, tien goudstukken rolden op den vloer. De zaal juichte van geestdrift over zooveel wijsheid van den gouverneur, die den schurkenstreek van den schuldeischer dadelijk had doorzien, en Sancho liet een pintje wijn aanrukken om zijn eerste uit spraak te vieren. Het slqkje gaf hem een lekkeren eetlust, en of schoon het nog wat vroeg was, toog hij naar de eetzaal, waar hij behaaglijk een omvangrijken maal tijd verwerktehet was een beetje vervelend, dat er zooveel deftige menschen bij waren, die het heel erg vonden als hij een vork liet liggen en zijn handen gebruikte, maar het smaakte toch best en de dranken waren puik. 's Middags ging de heerscher van Barotaria met groot gevolg zijn gebied eens goed bekijken; daarna was er audiëntie met mooie toespraken en vervolgens een soort ministerraad, maar daar bedankte Sancho voor, want hij had slaap. Hij liet dus den minister raad voor wat hij was en ging rustig enkele uren snurkendaar werd hij niet moe van en het had geen nadeeligen invloed op zijn eetlust. Vijf dagen reeds droeg Sancho het kroontje van Barotariahet beviel hem uitstekend ten minste, dat verzekerde hij zichzelf honderd keer per dag doch soms kreeg hij een raar gevoel in zijn maag streek en twee keer was het voorgekomen, dat hij de hofhouding ongenadig had uitgescholden zonder reden eigenlijk. De dikkerd werd prikkelbaar; de maaltijden bleven voor hem de hoogtepunten van den dag, maar hij verlangde toch naar den stevigen pot van vroeger; nooit kon hij een genoeglijk praatje maken, steeds moest hij luisteren naar de vervelende hoogdravendheden van zijn hofhouding; hij onder vond, dat van vleiende toespraken gauw de aardig heid af is, en in een helder oogenblik kwam hij tot de ontdekking, dat de gouverneur van Barotaria niet eens baas over zijn eigen tijd was. omsingeld door een uitgezocht stel struikroovers UL tj A 1 Het Salomo's oordeel van Sancho Panca. „Ik zal toch één keer doen, waar ik zin in heb," mompelde hij toen resoluut „en nu dadelijk, vóór ik er spijt van heb" wan delde naar de stallen, waar zijn ezel een heerlijk lui be- staantje leidde, en reed op een sukkeldrafje naar het kasteel van den hertog. Hij vond er don Quichotte in de bibliotheek, begraven onder de ridderromans. „Hoha," zei de lange ridder, „waartoe bezoekt de gouverneur van Baro taria mij!" „Barotaria kan me ge stolen worden," viel Sancho uit. „Dat is geen baantje voor mij, ik ben misselijk van alle deftige woorden, die ik heb moeten slikken, en ik heb zooveel gegeten, dat ik minstens vier dagen zonder kan. Wanneer gaan we weer dolen?" De lange ridder had er wel ooren naar; hij ver langde ook naar avonturen en stoffige wegen terug. Sancho begreep dat heel goed en liet zijn meester niet met rust, totdat deze naar den hertog stapte en een speech van een uur hield, om voor zijn schild knaap ontheffing van het gouverneurschap te vragen, waarna beiden weer hun plicht als dolende ridders konden volgen; de hertog zei, dat hij hen noode zag gaan, don Quichotte ver telde, dat 'n dolende ridder op zijn paard behoorde te zitten en niet in een gemak - kelijken stoel. enfin, den volgenden morgen ver lieten zij het kasteel, de ridder met een scheepslading zegenwenschen en de schildknaap met een vette fooi. In de beste stemming reden zij den weg naar Barcelona af. De dag leverde niets bijzonders op; tegen den avond bereikten zij een donker bosch, diep en dicht, of het voor een sprookje bedoeld was, maar ook stil en rustig, een uitgezocht plekje dus om er te kampee ren. De nacht beloofde zoel te worden, en het naast- bijzijnde dorp lag uren en uren verder, zoodat er geen andere keus was dan overnachten in de open lucht. Zij sliepen er lang en vast na de vermoeiende dagreis; desondanks was het nog donker toen zij ontwaakten, omdat zij niet gewekt werden door het kweelen der vogelkens of door een zonnestraal, die op hun gezicht speelde, maar door een stevigen por in hun zij en enkele barsehe woorden in minder beschaafd Spaapsch. Sancho was klaar wakker, zoodra hij zijn oogen opsloeg, waDt hij zag zich omsingeld door een uitgezocht stel struikroovers, heel armoedig in de kleeren, doch zwaar en goed bewapend. Don Quichotte nam het avontuur kalmer °Pbij geeuwde uitvoerig en vroeg aan den man, die hem met een achterlader in de maagstreek porde „Wie is uw hoofdman? Zeg hem, dat don Quichotte hem spreken wil." Een der kerels sprong uit de donkerte tusschen de boomen te voorschijn en antwoordde verheugd: „Wat 'n eer zoo vroeg op den morgen! Vrees niet, edele don Quichotte, dapperste der dolende ridders; er zal u niets gebeuren. Geen ordentelijke struikroo- ver zou u trouwens willen bestelen." „Wie spreekt hier van vrees!" De ridder verhief zich in heel zijn lange lengte. „Ik ken geen vrees, maar ik maak mijzelf de scherpste verwijten, dat ik mij door u heb laten verrassen; een do lende ridder moet altijd waakzaam zijn, en ik zal gauw een nieuwe heldendaad moeten bedrijven om dezen smaad uit te wisschen." „Dat treft dan bijzonder," vertelde de hoofdman,

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 7