8 „vanmiddag wordt in Barcelona een steekspel gehouden. Als u dadelijk vertrekt, komt u er nog op tijd." Don Quichotte dankte hem uitbundig; de roovers brachten de twee op den weg, gaven alles terug wat zij reeds gestolen hadden en deden hen druk wuivend uitgeleide, zoodat het meer leek op een vroolijk afscheid na een familiefeestje dan op de vlucht van twee pechvogels, die door struikroovers lichter waren In één haastigen rit draafde don Quichotte naar Barcelona. Sancho mopperde en hijgde en blies als een afgejakkerd ploegpaard, doch de ridder hóórde zijn klachten nog niet; hij danste van ongeduld in het zadel, en zoo gauw Rossinant het wat kalmer wilde aanleggen, gebruikte hij de sporen en beloofde zijn paard een dubbele portie haver tot in eeuwigheid van dagen, indien hij niet te laat in Barcelona aan kwam. De tijd was eigenlijk te kort en de afstand te groot voor een oudje als Rossinant, doch het dier deed zijn best, en aan zijn uiterste krachtsinspanning was het te danken, dat don Quichotte Barcelona binnen- klepperde, toen het steekspel nog in vollen gang was. Hij gaf zich dadelijk als mededinger op, en hoewel de inschrijvingen reeds gesloten waren, liet men hem nog toedon Quichotte was ten slotte niet iedereen, en bovendien had, zoodra zijn komst bekend was geworden, een der aanwezige ridders gevraagd, zijn krachten met den mageren held te mogen meten. Don Quichotte nam de uitdaging natuurlijk dolgraag aan. Zijn tegenstander diende zich aan onder den De ridder van de Witte Maan verslaat don Quichotte. vreemden naam van ridder van de Witte Maan hij droeg een wapenrusting, die don Quichotte in geen honderd jaar zou kunnen betalen, en hij bereed^ een paard, dat even mooi en krachtig van lijn was als Rossinant schonkerig en armoedig. De ridder zelf, kaarsrecht op zijn paard gezeten, gaf den indruk van forsche, zelfbewuste krachteen zuigeling kon zien, dat don Quichotte geen schijn van kans tegen hem had. Toen de twee tegenover elkaar in het strijdperk stonden, zeide de onbekende ridder, dat hij don Quichotte had uitgedaagd om te bewijzen, dat de uitverkorene zijns harten de schoonste en bekoor lijkste van Spanje was. Waarop de ander spottend lachte en profeteerde, dat hij stellig overwinnaar zou worden, want wie kon knapper en lieftalliger zijn dan Dulcinea van Tobosot 0 zoo. „Dan zullen de wapenen beslissen," antwoordde de ridder. „Ik heb één voorwaarde; als gij wint, zijn mijn paard, mijn wapenrusting en mijn léven voor u, maar als ik u versla, dan zult gij een jaar lang in uw huis blijven en geen zwaard aanraken. Accoord!" „Hoha, wat geef ik om voorwaarden?" glimlachte don Quichotte. „Ik win immers toch!" Edoch, hij won niet. De ridder van de Witte Maan had een gemakkelijke karwei aan hem; bij den eersten uitval reeds, terwijl don Quichotte op hem toekwam, maaiend en zwaaiend met zijn lans, gaf de ander hem een por in de zij, die den armen Rossinant deed wankelen en den mageren berijder languit op den grond liet tuimelen. Met de punt van zijn lans lichtte de overwinnaar het vizier van don Quichotte op. De heraut van Dulci nea's schoonheid bleef zich - zelf, ook in deze oogen- blikken, nu hij smadelijk en vernederd neerlag voor de pooten van het prachtige paard zijns tegenstanders. „Weer heeft mijn vijand, de toovenaar Freston, mij in zijn macht en heeft de kracht van mijn arm gebro ken hoe kondet gij mij an ders verslaan? En daarom bewijst uw overwinning ook geenszins, dat uw uit verkorene schooner is dan mijn Dulcinea." Bij wijze van eeresaluut liet de onbekende ridder zijn lans dalen tot den bodem en boog hoofsch zijn hoofd. „Inderdaad," sprak hij plechtig, „dit is wel groote en ridderlijke liefde; hoe zou ik zulk een groot moedig edelman kunnen dooden? Zoo waren trou wens onze voorwaarden niet; als overwonnene zijt gij verplicht een jaar lang de wapenen te laten rus ten." Don Quichotte kon daar niets tegen inbrengen; hij nam dus afscheid van den hertog, die het tournooi had georganiseerd, en nog geen half uur later was hij met Sancho op weg naar la Mancha. De overwinnaar reed linea recta naar een hotel in Barcelona, waar hij werd opgewacht door. onze twee vrienden: den apotheker en den schoolmeester. Zij namen hem mee naar hun kamer, waar hij uit zijn glanzende wapen rusting stapte en een uni form aantrok, dat over een stoel hing; de onbekende ridder bleek een struische soldaat te zijn, een cava lerist oftewel een huzaar. ,,'t Is in orde," verkon digde hij, „ik heb den lange geen ziertje pijn gedaan en hij lag al gelijkvloers vóór we goed en wel bezig waren. Ik denk dat hij nu al op zijn Rossinantje naar huis draaft. Als de heeren zoo goed willen zijn om me de belooning te geven, dan verdwijn ik ookik heb een afspraak met m'n meisje, begrijpt u?" De schoolmeester en de apotheker keken elkaar verheugd aan; de apothe ker gaf den soldaat een leeren beurs met rinkelende munten, en het drietal nam vergenoegd afscheid. Don Quichotte heeft natuurlijk nooit geweten, dat zijn nederlaag op het steekspel het gevolg was van een plannetje, dat de schoolmeester en de apotheker hadden gemaakt. Iedereen in la Mancha mocht don Quichotte graag en wilde niets liever, dan dat hij zijn dwazen dooltocht zou opgeven; zij begrepen echter wel, dat zij den ridder nooit tot een i Sancho begroet zijn geboortedorp. rustig leven op zijn kasteeltje zouden kunnen bren gen, en daarom kwamen de apotheker en de school meester tot het bovengenoemde plan. Zij huurden een pootigen soldaat, die den kampioen van Dul cinea's aanminnigheden moest uitdagen, en u hebt juist gelezen, dat het plan prachtig lukte. Drie dagen rijden brachten ridder en schildknaap naar hun geboortedorpSancho knielde, geestdriftig van blijdschap, op den grond en begroette met uitge spreide armen het bekende beeld van den kerktoren, twintig huizen (waaronder zijn eigen boerderijtje) en don Quichotte's peuterige burchtje; de ridder zelf keek tamelijk nuchter. Hij hoopte, dat het jaar van gedwongen rust gauw voorbij zou zijn. De schildknaap, die nu geen schildknaap meer was, nam het er enkele dagen gemakkelijk van; hij at en hij sliep, en wat er aan tijd overbleef, besteedde hij om alle dorpelingen stuk voor stuk te bezoeken, uit pure vreugde dat hij weer in hun midden was. Don Quichotte scheen thuis niet te kunnen wennen hij dwaalde wat in de omgeving, begon aan een wijd- loopig geschrift over zijn avonturen en kocht nieuwe ridderromans. Gaandeweg evenwel begon hij er slecht uit te zien. Toen de zomer voorbij was, stond hij op een triestigen morgen niet opde huishoudster vertrouwde het niet, het nichtje werd ongerust en de apotheker keek ernstig, toen hij de verslapte gelaats trekken zag en den onrustigen pols voelde. Na een week was er niet het minste spoor van beterschap merkbaar, en een maand later kon iedereen zien, dat don Quichotte niet lang meer zou leven. Uitgeteerd en verzwakt, doch nog steeds waardig lag de dolende ridder dien avond van November op zijn vervallen statiebed; de huishoudster en het nichtje stonden er stil en verdrietig bij, de apotheker en de schoolmeester waren er ook, Sancho lag voor het bed geknield, en allen waren gevangen in een beklemmende, diepe droefheid, nu don Quichotte sterven ging, want zij wisten dat een bijzondere figuur hen verlaten ging, een inderdaad góéd mensch, een idealist, die nooit bezweken was voor spot en miskenning. Op zijn graf werd gebeiteld: Hier rust een held, fier en toch zachtzinnig, Zijn deugden waren even groot als zijn moed. Indien hij niet de beminnelijkste dwaas was, Dan vond men in hem den wijste der menschen. EINDE allen waren gevangen in een beklemmende droefheid, nu don Quichotte sterven ging.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 8