DE TERUGKOMST VAN OOM JURRIAAN DOOR J. GERHARD TOONDER zij vertelde, dat de dakgoot lekte. Al dien tijd vol hardde Dries in een star zwijgen, maar hij wendde geen oog meer van Sonia af. Ten slotte was ik het, die het sein voor vertrek gaf. „Dag, meneer Peuter," zei Sonia vriendschappelijk. „Dank u voor de piano," stamelde Dries. „Als u weer eens een ongeluk krijgt komt u maar wéér luisteren," noodigde zij uit. „Het is altijd prettig te spelen voor menschen die niets zeggen." Zoo was het afscheid en ik slaagde er in, hem veilig de verdere trappen af te loodsen. „Nu moet je maar vlug opschieten," raadde ik aan. „Het is al tegen tienen en je moeder zal al wel naar je uitkijken." „O. Ja. Mijn moeder," knikte hij verstrooid. „Zeg, Peter...." „Ja!" „Ga je. ga je wel eens vaker. zoo maar bij die. die juffrouw op bezoek!" „Soms. En ze komt ook wel eens bij mijals we ons beroerd of alleen voelen, maken we even een praatje." Hij knikte. Ik hield de deur voor hem open en zei nog eens nadrukkelijk: „Denk je aan morgen tien uur, Dries! Niet vergeten, hoor." „Nee, niet vergeten," zei hij sullig. Maar toen hij al op de stoep stond, keerde hij zich plotse ling om en zei met een onverwachte vurigheid: „Wat hebben jullie een heerlijk leven!" Daarna verdween hij. Ik bleef even verbaasd in het donker achter de deur staan. Het was nog nooit bij me opgekomen, dat ik eigenlijk een heerlijk leven had. Het was een leven met veel eenzaamheid, veel ontbering aan liefde en gezelligheid en vrien delijkheid zelfs -ook een leven vol verbitterden strijd om eten en een beetje huishuur, strijd om idealen voor den ondergang te behoeden, strijd om ééns nog iets te bereiken. Maar toen ik mij omwendde en weer naar boven ging, knikte ik; op de een of andere manier was het ook een heerlijk leven, en je hoefde geen Dries Putter te zijn om dat in te zien. Dat was een troostrijke gedachte na een dag vol bittere teleurstellingen. En troostrijk was ook de wetenschap, dat de drie tientjes van Dries Putter mij werkelijk het bezit van het oude schilderij zouden verzekeren. En, dacht ik doezelig, terwijl ik insliep, en Vrijdag, den dertienden, overmorgen kwam de oom uit Amerika. Vrijdag om half twee zou een oud sprookje tot waarheid worden. Nie mand anders had een oom uit Amerika. Ooms uit Amerika komen alleen maar in ouderwetsche boeken voor, in boeken uit den tijd dat alle ooms uit Amerika eerst schoenpoetser of krantenjongen en daarna millionnair wer den. De tegenwoordige ooms brengen het in Amerika ook al niet verder meer dan tot een radio, een ijskast en het lidmaatschap van een vakvereeniging. Maar oom Jurriaan was er nog een van de oude garde. Misschien was hij zoo'n manwas hij zoo'n geld magnaat die een mjllioen dollars gaf voor een ouden Hollandschen meester Toen de wekker afliep, had ik het ge voel, dat ik nog geen tien minuten gesla pen kon hebben, maar de harde en on verbiddelijke waarheid was, dat ik acht uren op één oor had gelegen en dat ik mij moest haasten om voor tienen Dries Putter te kunnen ontvangen. Ik nam mijn douche dat wil zeggen dat ik, in het keukentje achter het atelier, op het aanrecht klom en in den gootsteen ging staan en dan een gieter boven mijn hoofd leeg het loopen; daarna kleedde ik me, schoor me behoorlijk, at een paar sneden brood en maakte haastig mijn bed op. Even later begon ik, met den ezel over rnjjn schouder, het horloge in mijn zak eh den antieken koperen ketel in mijn vrije MARKTDAG TE DEN BOSCH Sonia schonk ons elk een glas port inDries zat er een tijd lang angstig en glazig naar te kijken en toen hij zich eindelijk zoover vermand had, dat hij een slok durfde nemen, verslikte hij zich verschrikkelijk en blies den kostelijken drank door zijn neusgaten weer naar buiten. En al dien tijd trachtten wij hem wat op zijn gemak te stellen door gesprekken te voeren als: „Ik hoop, dat u geen pijn hebt van dien val, mijnheer Peuters." „Putter heet hij, Sonia. Hoe voel je je, Dries!" „U krijgt al meer kleur, meneer Dries." „Ben je erg geschrokken!" Dries gaf geen ander geluid dan eenig vaag ge- gorgel, zoo nu en dan door hikken onderbroken, en keek herhaaldelijk op zijn horloge. „Half drie," mompelde hij eindelijk, maar dat kwam omdat hij het uurwerk verkeerd vasthield. Toen er heele- maal niets meer te verzinnen was, ging Sonia maar iets voor ons spelen: weer zoo'n vage, ijle melodie, een soort teer-weemoedigen zang zonder duidelijke thema's of sprekende harmonieën. Ze had een groote voorliefde voor dergelijke dingen wanneer ik haar spel door den vloer van mijn atelier heen te hooren kreeg, hield ik meer van iets anders, waar wat meer vastheid in zat; maar hier en nu, in de rust van deze flauw-verlichte kamer, greep het mij zonderling aan. Er was een zachte, wijze weemoed in, dien je bij de spichtige Sonia niet zou zoeken. En nu, voor het eerst dat ik haar kende, vond ik haar ook niet leelijk meer. Dat kwam misschien door het flat- teerende licht, of misschien doordat zij er bij haar muziek niet aan dacht, die stroeve, bitse frons op haar gezicht te trekken, die er anders altijd was. Na de eerste drie, vier maten stak Dries het horloge in zijn zak later scheen het, dat ook hij tot luisteren kwam en eindelijk, toen de stilte om die muziek dieper werd, waagde hij het, in Sonia's richting te gluren. Het gluren werd kijken, zijn blos zakte af, hij bracht langzaam zijn gezicht weer in een normale plooi. Er kon nu, zelfs in zijn oogen. niets schrikwekkends meer aan Sonia zijn. In het donker van de gang en ook bij een glas port in deze haast geraffineerd-verlichte kamer kon hij blijkbaar niets anders in haar zien dan een vrouwelijk wezen en vrouwelijke wezens schenen Dries een vrees als voor het bovennatuurlijke in te boezemen althans voor zoover zij de vijftig nog niet gepasseerd waren. Maar zooals zij daar nu zat, met haar muizenkopje wat scheef en heelemaal in zichzelf verzonken, was het duidelijk dat zij geen kwaad zou doen. En nu KORTE INHOUD. Pieter Kandel, een jonge en natuurlijk straatarme kunstschilder, ontdekt in een oud aitdragers- winkeltje te Amsterdam een prachtig- en volgens hem zeer waardevol schilderij. Bij z'n 50-jarige nicht Henrietta Bosma tracht hij het benoodigde bedrag voor den aankoop hiervan ad f 40.r.e verkrijgen, doch ze weigert hem het geld te leenen. Een kleine ruzie ontstaat en Pieter begaat de on voorzichtigheid te beweren, dat haar rijke oom in Amerika Jurriaan Kandel wien ze vijftien jaar geleden tallooze brieven geschreven had, waarop ze slechts één keer een antwoord ontving met het verzoek hem nimmer meer te schrijven in het geheel niet bestaat. Pieter verlaat z'n nicht moedeloos en besluit z'n weinige bezittingen bij „Oomc Jan" te beleenen en het kunstwerk te koopen. Terwijl hij dienzelfden middag kwestie heeft met z'n huis baas om de achterstallige huur, krijgt hij bezoek van z'n nicht Henrietta, die hem vertelt, dat ze juist een schrijven van oom .Jurriaan ontvangen heeft, waaruit blijkt dat hij Vrijdagmiddag op het Centraal Station te Amsterdam arri veert. In een cafeteria ontmoet Pieter z'n neef Dries Putter, een verlegen en schuchteren jongeman, dien hij in zeven jaren niet gezien heeft. Pieter neemt hem mee naar z'n atelier en ziet kans hem voor 'n bedrag van dertig gulden in 't bewuste schilderij te interesseeren. Samen gaan ze dien avond bij Sonia Velmy, een pianiste die 'n verdieping lager dan Pieter woont, op bezoek. leek het wel, of Dries zijn blikken niet meer af kon wenden. De zonderlinge compositie eindigde ergens ver weg en Sonia kwam weer bij ons zitten. Ik knikte haar toe en zei„Mooi, Sonia. Het klinkt hier heel anders dan boven. Je moest eens vaker voor me spelen." „Ik speelde niet voor jou; jij bent niet van de trap gevallen Ik wou hém daar wat opknappen. Heeft het geholpen, meneer Peuter?" „Nee. Ja," zei Dries verschrikt. „Wel. Erg mooi." „Goed zoo," prees ze. „Het is wel eens plezierig om te spelen voor iemand, die het noodig heeft, al is het dan alleen maar, omdat hij wat verlegen is of bijna zijn nek gebroken heeft. Ik word er doodmoe van om altijd maar alleen, of voor een conservatorium - meneer te zitten tjingelen." Dries verzamelde zijn moed en waagde een recht- streeksche vraag: „St.... st.... st. studeert umuziek?" „Zoo noemen ze dat," knikte ze. Wij praatten nog wat, zooals we dat vaker samen dedenik vertelde, dat mijnheer Hanger vanmiddag mijn nicht voor een schildersmodel had aangezien en

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 18