27 en geweervet. En achter zijn tafel zit zoowaar de fourier nog. Ook hij is nog niet afgezwaaid, want in de order van 22 Mei 1940, afdeeling Landmacht, Sectie (I d.), No. 160 wel honderd keer heeft de fourier dit schrijven herlezen! werd uitdrukkelijk bepaald, dat fouriers en sergeants van de adminis tratie voorloopig nog niet naar huis konden. En daar zit de fourier nu. „Wat zullen we nou hebben?" zegt hij onthutst, als hij het wonderlijke stelletje burgers ziet binnenstap pen, en het duurt even als hij in den feestelijk uitge- dosten Jilles en den deftigen Papkind een paar van z'n vroegere klanten herkent. „Jullie komen toch niet om sokken?" informeert hij achterdochtig. „Nee. fourier, we komme alleen Jilles effe laote sien," lioht Overstappie hem in. „Siet ie d'r niet moordaodig uit?" Hm, ja, dat kan de fourier niet ontkennen, doch nog steeds begrijpt hij niets van deze wonderlijke metamorphose. „Waarom hebben jullie van die malle apenpakkies aan?" vraagt hjj. Als het hem wordt uitgelegd, zoekt de fourier in het overschot van zijn rustkamerinventaris naar een pas send huwelijksgeschenk, doch het eenige, wat hij vinden kan, is een reeds ietwat geschonden exem plaar van het „Reglement van krijgstucht" en dat lijkt hem voor deze gelegenheid minder geschikt. Maar hij wil vanmiddag wel even in het vischwinkel- tje komen om bruid en bruidegom naar behooren te feliciteeren. Dan komt hij meteen op de foto, die Pap kind van het gezelschap zal nemen. „En de fourier mot fooral niet fergete de stoet te komme sien," noodigt Overstappie hem uit, doch Jilles is in 't geheel niet op al die belangstelling ge steld. „Wat kletse jou toch steeds over die stoet? Daar is niks geks aan. We gaan alleen oppe fiets, dat is alles." „Afijn, kom tóch maor 's kijke," zegt Overstappie met 'n knipoogje. „Misschien fait d'r nog wat bijzon ders te belefe. Nu begint er toch in Jilles een vaag besef te ont waken, dat Overstappie, op zijn vanouds bekende manier, weer wat van plan is. En dat is stellig niet veel goeds! „Als jou de boel op stelt'n zet, gaan jou niet mee naar 't gemeentehuus," dreigt hij en hij plukt aan den witten strik, dien hij ook nu weer heeft omgebon den. Mijn niet meeneme?" krijscht Overstappie ver ontwaardigd. „Mot je nou hoore! Sal ik, as kroon getuige sijnde, niet eens meemagge. Hoe bestaot 't?" „Enfin, de heeren zoeken 't zelf wel uit," meent de fourier en dan gaan we nog eens rondkijken in de voormalige cantine. Ook hier is niet veel meer te halen, zelfs het biljart is weg. In een hoek staat, vergeten, onze trouwe piano, eens het middelpunt van zoovele cantine-feestjes. „Die piaono heb alleen nog maor swarte toetse, constateert Overstappie. „Ken je nagaon, wat die musikante fan ons altijd schoone jatte gehad hebbe. En Papkind, salie we nog 's 'n ouwerwetsch mieze- mausie maoke?" geraadpleegd, krijgt opeens erge haast. „Jou moete goed begriepe, we hebben nog maar 'n kwartierke," zegt hij. Neen, Jilles heeft genoeg van het militaire verleden, hij kijkt op 't oogenblik slechts naar de toekomst. En nu het groote oogenblik nadert, is Jilles haast niet meer te houden. Bijna kan de delegatie hem niet bijhouden. Gelukkig arriveert de bruidegom nog op tijd. Mientje staat al klaar met haar bruids- bouquet en Jilles krijgt voor deze feestelijke gelegenheid een bloem in z'n knoopsgat. En dan zorgt Jilles zelf ook nog voor 'n verras sing. We hooren hem in de achterkamer rom melen en als hij weer in ons midden verschijnt, heeft hij zoowaar 'n heuschen hoogen hoed opEn aldus toegerust bestijgt Jilles z'n fiets. Hij kijkt eens schichtig achterom, Overstappie is in geen velden of wegen te zien. Wat moet dat beteekenen? In een koets wil hij komen, maar dat zal hem niet glad zitten, want in het heele dorp is geen koets te vinden. Overstappie of geen Overstappie, 't bruids paar kan niet langer wachten. De oudere brui loftsgasten hebben zioh reeds te voet naar het gemeentehuis begeven en nu wordt het toch heusch tijd, dat ook bruid en bruidegom daar arriveeren. „Vooruut maar," commandeert Jilles. Met z'n prachtigen hoogen hoed stijf op z'n Doch daar heeft Papkind geen ooren naar. Trou- hoofd en met de blozende Mientje naast zich opent wens, in z'n tegenwoordige gedaante past hij heele- hij den stoet. En glunder lachend rijdt zoo de maal niet meer in de cantine. En dan te bedenken, brave Jilles de toekomst tegemoet. Wat kan hem dat deze deftige heer in jacquet hier maanden lang, vandaag nog gebeuren? met'n los veldjasje aan, eiken avond de kaarten heeft Doch wat is dat? Heel achteraan mekkert er iets zitten schudden, 't Kan verkeeren! en dan klinkt er opeens een zeer onstichtelijk lawaai. Dooh Papkind is toch wel te bewegen om nog eens, Links en reohts ziet de onthutste Jilles de menschen met de panden van z'n jacquet keurig teruggeslagen, dubbel slaan van het lachen. Een haastige blik op een der vettige stoeltjes plaats te nemen. Zoo zit- achterom onthult hem de oorzaak an de opschud ten ze even bijeen in de ontruimde oantine. Veel heb- ding en een oogenblik is het of Jilles nijdig zal af- ben ze hier beleefd in de mobilisatiemaanden. Hier stappen. Dooh Jilles bedenkt zich, hij houdt zich speelde eens Overstappie voor Sinterklaas, hier leidde groot en eer de bruidsstoet de straat uit is, lacht hij Jilles z'n „band" en vierde Papkind triomfen als zelfs al weer. regisseur van onze tooneelclub. Daar rijden ze nu. Voorop de bruid en de bruide- „Maar nou moeten we weg," zegt Jilles, die al 'n gom, onmiddellijk gevolgd door de tandem van Opa. paar keer z'n horloge heeft geraadpleegd. „Stel je Aohterop zit weer de kleine Cornelis, die, om de voor, dat we te laat komen." feestvreugde te verhoogen, af en toe schrikbarend „Jao, stel je foor!" zegt ook Overstappie en het is valseh op z'n trompetje blaast. Dan volgt op een duidelijk, dat hij zich nu reeds op iets verheugt. geleende damesfiets, ingetogen en waardig, dikke Papkind in de volle glorie van zijn jacquet. n^8 SSitM(M En dan komt Overstappie, zooals hij beloofd heeft, tzlSt- in een koe,ts. En nog jaren zullen de dorpelingen het Bij het hek staat nog steeds ons schilderhuis, waar er over hebben, dat, toen Jilles en Mientje trouwden, we zooveel wachtjes klopten. Wat hebben we hier de stoet besloten werd door den voormaligen facteur, wat uurtjes gestaan! En vooral niet te vergeten in triomfantelijk gezeten op een heel klein wagentje, den kouden winter, toen we hier met onze bivak- getrokken door de twee tentoonstellingsbokken van mutsen op stonden te stampvoeten. drogist Puypkrijdt! „Laot koiporaal Papkind nou nog één keer de In wacht af losse," stelt Overstappie voor. „Fooruit, Pap kind: set af. gewéééér." Overstappie heeft woord gehouden: als Jilles en Maar daar is Papkind niet voor te vinden en ook Mientje naar 't gemeentehuis fietsen, verschijnt hij Jilles, die al 'n paar keer z'n horloge heeft weikelijk in een koets! Bij het hek staat nog steeds ons schilderhuis, waar we in de mobilisatiemaanden zooveel wachtjes klopten.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 27