Kasteelen Nederlan J door Jhr. dr. E. O. M. van Nispen tot Sevenaer DE BETEEKENIS ONZER KASTEELEN HET KASTEEL KEPPEL HHHHHHHSHHHHHHHBHhRHHH 2 Nu weldra het vacantieseizoen aanbreekt, waarin de toeristen er van alle kanten in ons vaderland op uit zullen trekken, om buiten ver kwikking en rust te zoeken en te genieten van den grooten rijkdom aan landelijk en architecturaal schoon, aan historieen kunst, dien ons kleine land bezit, heeft de redactie gemeend, tot deze genieting te kunnen bijdragen, door in Panorama een serie geïllustreerde artikelen op te nemen, waarvoor onze lezersschare ongetwijfeld bijzondere belangstelling zal toonen. Deze artikelen behandelen uit historisch en kunstzinnig oogpunt de zoo talrijke met zorg en liefde bewaarde kasteelen, welke men in bijna alle provincies van Nederland aantreft. Tot wien kon den we ons voor het bewerken van deze beschrijvingen beter wenden dan tot den zoo bij uitstek met dit onderwerp vertrouwden directeur van het Rijksbureau voor Monumentenzorg te Den Haag, jhr. dr. E. O. M. van Nispen tot Sevenaer? We vertrouwen dan ook, dat onze abonné's het geen deze deskundige hun hierover zal weten te vertellen, met belang stelling zullen volgen. De eerste bijdrage vindt men op deze bladzijden. Wat mag toch. de reden zijn, dat een verwaar loosd of zelfs een vervallen kasteel den be schouwer toch boeit en op hem een blijvenden indruk maakt? Deze vraag meen ik het best te kunnen beantwoor den door te wijzen op de bijzondere beteekenis, welke door verschillende omstandigheden aan het kasteel moet worden toegekend. Zelfs in het geval, dat zijn afmetingen geringer zijn dan die van een moderne villa, dan nog zal het kasteel meer tot de verbeelding spreken, omdat het eerbiedwaardiger is, omdat de eeuwen-oude muren een kleur, een patine, hebben gekregen, welke aan de moderne villa vreemd is, omdat men bij eenige oefening zal aanvoelen, dat veelal verschillende eeuwen samengewerkt hebben om iets tot stand te brengen, dat de bewondering van voorafgegane geslachten heeft gewekt en evenzeer op die van ko mende generaties aanspraak zal maken. Het kasteel immers, in ver achter ons liggende tijden opgericht in de moerassige omgeving van een beek, is in den loop der tijden uitgegroeid van een vrij primitieve sterkte tot een gebouw met verschillende vleugels, een of meer torens. Het domineert doorgaans nog de omgeving, zoo zelfs, dat het naburige dorp er zoo danig mee vergroeid is, dat dorp en kasteel veelal een onverbreekbaar geheel met elkaar zijn gaan vor men. Het verdwijnen van het laatste zal in het dorp een leemte doen ontstaan, welke niet goedgemaakt kan worden door ter plaatse een villawijk op te bouwen. Hierbij komt nog, dat het bewoond kasteel door het feit der bewoning een levend middelpunt vormt in het leven ten plattelande, omdat de dorpsbewoners er werkgelegenheid en een bron van bestaan door vinden, omdat ook het kasteel van ouds het uitgangspunt vormt voor de talrijke, ten plattelande nog levende gebruiken, zooals het op trekken der schutterij, het optreden van de har monie, enz. Zoo bezien, is het in stand houden, m.a.w. het be- woond-blijven der in ons land overgebleven kasteelen werkelijk een'algemeen belang. Hierbij komt nog, dat bjjna al onze kasteelen uit een oogpunt van geschiedenis en kunst waard zijn behouden te worden. Zij toch vertolken eenerzijds heele hoofdstukken uit onze vaderlandsche of onze gewestelijke geschiedenis, anderzijds leggen zij een sprekend getuigenis af van het streven en kunnen onzer bouwmeesters, beeld- 0 isaW» Gezicht op houwers en andere vak lieden. Dit alles is door gaans in een vorm gegoten, welke terecht bewondering wekt, het ligt bijna altijd in een omgeving, waar het den bewoner van de groote stad goed zal doen te verpoozen en er de wel dadige afwisseling te ge nieten van de landelijke rust in tegenstelling met het jachtende leven van de twintigste-eeuwsche stad. Het denkbeeld van de redactie van Panorama om de schoonheid onzer kas teelen ten plattelande nader te brengen tot de velen, die door de omstandigheden gedwongen worden in eigen land te zoeken, wat zij buiten onze landgren zen gemakkelijker meenen te vinden, wil ik gaarne helpen bevorderen, omdat ik ervan overtuigd ben, dat deze reeks artikelen voor sommigen ongekende schoonheid zal openbaren, voor anderen het besef zal vermeerderen, dat wij, Nederlanders, prat mogen gaan op deze groep ons door vorige geslachten nagelaten en door de eigenaars met piëteit gehand haafde monumenten. Op zoek naar deze schoonheid, stel ik mij voor eerst den Gelderschen Achterhoek aan te doen, een gebied, waar de kasteelbezitters tot op den dag van heden op het platteland zijn gebleven en bijgevolg de banden, die hen met het vererfd grondbezit en aan de streek binden, niet hebben verbroken. V\7anneer we ons dan in gedachten van Dieren uit in oostelijke richting begeven, komen we, na het oude stadje Doesburg en het landelijke Drempt te zijn doorgewandeld, tot het punt waar de weg van Zutphen op Emmerik den onzen snijdt. Het spreekt vanzelf, dat het snijpunt van twee handelswegen reeds in ver achter ons liggende tijden van groote be teekenis is geweest. Het behoeft daarom ook niet te verwonderen, dat wij even ten zuiden van dit snijpunt, op een door den Ouden IJsel gevormd eiland, het dorp Laag-Keppel aantreffen, dat beheerscht wordt door het kasteel Keppel. Wij hebben hier kennelijk te doen met een dorp, dat onder de bescherming van een kasteel is ontstaan. Het tegenwoordig kasteel met zijn sierlijken fcop- het kasteel Keppel nabij Laag-Keppel. gevel boven den ingangsvleugel dagteekent blijkens jaarankers uit het jaar 1615. Het was in het begin van den tachtigjarigen oorlog verwoest en is uit de puinhoopen herrezen. De rechthoekige vleugel ten zuiden van zoo juist genoemden ingangsvleugel heeft de verwoesting overleefd; hij stamt nog uit de vijftiende eeuw en was oorspronkelijk een vier kante toren, terwijl de vleugel, links van den in gang, met een sierlijk uitgekraagd torentje op den noordwest- en een uit de gracht oprijzend achthoekig torentje op den noordoosthoek uit het begin der zestiende eeuw dagteekent. Aan het binnenplein staat de sierlijke traptoren, waarvan de open lan taarn en peer boven den top van den ingangsvleugel uitsteekt. In het midden der achttiende eeuw is aan de zuidzijde van het binnenplein een vleugel hoog opgetrokken en een eeuw later is het nog open mid dengedeelte aan de oostzijde ook vol gebouwd. Zoo zien wij hoe elke eeuw vertegenwoordigd is, hoe dit kasteel als het ware een levend iets is geweest, dat geslagen wonden te boven kwam en uitgegroeid is tot wat wij nu bewonderen. Maar Keppel's geschiedenis is veel ouderde ligging alleen reeds doet een oudere stichting veronderstel len en al is het niet na te gaan, wanneer hier de eerste sterkte werd opgericht ter bescherming van het reeds genoemd knooppunt van handelswegen, zeker is het, dat voor het jaar 1200 reeds een geslacht van Keppel bestond, dat zijn naam ontleende aan een sterkte ter plaatse. De eerste vermelding van een heer van Keppel komt voor omtrent het jaar 1179, toen Wouter, heer van Keppel, met andere edelen genoemd werd, die door schenkingen de stichting van het klooster

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 2