D
di
e man,
ie ce 11 man
wer
2A
door H. van Halem
Precies om vijf voor negen trad de heer Lodewijk
van Dorp het kantoor van de firma Baarslag
binnen. Eiken morgen op denzelfden tijd, nooit
een minuut vroeger of later. Het was een gewoonte
van dertien jaar, waarin geen winter of zomer, geen
oorlog of vrede ooit verandering had kunnen brengen.
Lodewijk van Dorp was een man van de klok en nadat
hij zijn twaalfuurtje in de kast had geborgen en zijn
colbert had verwisseld voor zijn kantoorjas, kon men
hem prompt om negen uur achter zijn schrijftafel zien
plaatsnemen terwijl de andere bedienden het
laatste nieuws nog bespraken en de meeste dames
zich nog in de kleedkamer bevonden.
„Jantje Secuur" noemden ze hem op kantoor en
de waarheid gebiedt te zeggen, dat er meer spot dan
waardeering in dien bijnaam school. Gelaten liet
Lodewijk van Dorp zich dien spot welgevallen.
Ofschoon niet ouder dan dertig jaar, maar bijna
vrouwelijk bleu van aard, voelde hij zich niet opge
wassen tegen de meer of minder gepaste grapjes, die
de bruisende jonkheid zich vaak met hem veroor
loofde. Dit tot ergernis van de firma Baarslag, die
haar oudsten bediende waardeerde om zijn toe
wijding en accuratesse en hem liever wat mannelijker
had zien optreden.
Dezen morgen lag er een zorglijke rimpel op het
anders zoo zorgeloos gladde voorhoofd van Lodewijk
van Dorp. Hij werd gekweld door benauwende
gedachten. Op de eerste plaats was Annie vannacht
weer niet in orde geweest en zijn licht beangste'ver
beelding had de somberste kwalen voor haar uitge
dacht. Annie was het aardige meisje, waarmee Lode
wijk het vorige jaar getrouwd was en als hij zijn
knap vrouwtje beschouwde, dan begreep hij nog
altijd niet, waar hij den moed had gevonden haar te
vragen.
In het holst van den afgeloopen nacht was hij op
gestaan, om den dokter op te bellen, maar deze had
hem knorrig terechtgewezen. „Maar, meneer, haalt
u me daarvoor uit mijn bed? Alle kwaaltjes,die u daar
opsomt, hebben niets te beteekenen. Een beetje van
dit en 'n beetje van dat het zijn allemaal ver
schijnselen van onschuldigen aard, die nu eenmaal
hooren bij 'n op handen zijnde heuglijke gebeur
tenis.
Het kon best waar zijn, maar Lodewijk vond dat de
dokter toch minstens de moeite had kunnen nemen,
om even te komen kijken. Want die diagnose door de
telefoon had hem allesbehalve gerustgesteld en het
liefst zou hij dien morgen thuis zijn gebleven. Lode-
wijk's tweede ernstige zorg was van geheel anderen
aard. Gisteravond, toen de baas op het punt stond
heen te gaan, had hij hem plotseling aangeklampt
met een stem, die weinig goeds voorspelde.
„Meneer van Dorp, ik heb nu geen tijd meer, maar
help me morgen even onthouden, dat ik iets ernstigs
met u te bespreken heb." En daarbij had zijn gezicht
zoo donker gestaan, dat Lodewijk alle reden meende
te. hebben het ergste voor zijn toekomst te moeten
vreezen. De zaken gingen maar zoo-zoo den laatsten
tijd, er was personeel overcompleet en misschien was
hij de eerste, die eruit ging.
Allemaal redenen voor-Lodewijk van Dorp den dag
met angstige voorgevoelens te beginnen.
„Wat kijkt u vanmorgen somber, meneer van
Dorp?" vroeg juffrouw Steenbrink, die het dichtst in
zijn nabijheid gezeten was. „Precies of u een nacht
merrie hebt gehad.
Ze zei het luid en een paar jongelui achter hem
begonnen te grinniken.
„Ik?" vroeg Lodewijk zoo onschuldig mogelijk.
„Neen, ik heb heel goed geslapenmisschien verbeeldt
u het zich maar.
Lodewijk hield niet van juffrouw Steenbrink. Zij
was een spotvogel, die met allen en alles den draak
stak en hij was bang voor haar scherpe tong. Zij
kreeg gemakkelijk de lachers op haar hand en vaak
als zij hem tot mikpunt koos van haar spot of
plagerijen, voelde hij dat gebrek aan mannelijkheid en
zelfbewustzijn in zijn natuur nog pijnlijker dan anders.
Klokslag half tien verscheen meneer Baarslag en
tien minuten later stond Lodewijk van Dorp met een
bleek en vertrokken gezicht in het privékantoor.
„Ga zitten," begon de baas, kort aangebonden als
altijd. „Ja, ik had iets met u te bespreken. Vóór we
beginnen: hoe gaat het met uw vrouw?"
„Dank u, heel goed," zei Lodewijk, een beetje be
dremmeld door dien haastigen woordenstroom. „Dat
wil zeggenheelemaal in orde-is zij niet, meneer, maai
de dokter ziet er geen kwaad in. U begrijpt, het zal
niet zoo lang meer duren en.
„Ja, ja, 'n gezonde ziekte, hoor," lachte de baas en
even snel als hij opgekomen was, verdween de lach
weer van zijn gezicht. „Apropos, ik heb opgemerkt
dat er den laatsten tijd slordig gewerkt wordt," ging
de firma voort. „Uw werk laat ik buiten beschouwing,
dat is altijd af. Het gaat om de andere bedienden. Er
wordt te veel gekletst en gelachen. Daar moet een
eind aan komen. En de man, die er een eind aan zal
maken, bent u."
„Ik, meneer?" vroeg Lodewijk van Dorp ontdaan,
terwijl hij aan de scherpe tong van juffrouw Steen -
brink dacht.
„Ja, u. IT bent de oudste be-
- diende hier en doorkneed in alle
zakelijke finesses. Daar gaat een
zeker overwicht van uit. Ik houd
niet van titels op mijn kantoor,
maar om den anderen uw verant
woordelijkheid voor den goeden
gang van zaken aan het verstand
te brengen, ben ik van plan er bij
uitzondering eens gebruik van te
maken. U wordt aangesteld tot
chef de bureau. Ik zal uw salaris
verhoogen en ik verwacht, dat u
de teugels hiernaast strak aan zult
leggen en ze vast in handen zult
houden
Lodewijk van Dorp kreeg het
vreemde gevoel over zich, dat er
een paard met hem op hol sloeg.
Salaris verhooging was een woord vol muziek, maar
hij chef de bureau? Neen, dan zou hij geen leven
meer hebben. Het ontbrak hem aan alles voor zoo'n
positie: aan zelfbewustzijn, zelfvertrouwen en op
treden. Als zijn verlegenheid hem de baas werd, begon
hij te stotteren en kleurde hij als een schooljongen.
Neen, hoe begeerlijk hem zoo'n bevordering ook voor
kwam, hij wist zeker dat hij 'n fiasco zou worden..
„Welnu bracht de ongeduldige stem van den baas
hem tot zichzelf. „Wat zegt u ervan? Staat zoo'n
promotie u niet aan?"
„Meneer," begon hij, moed scheppend, „ik ben er
werkelijk mee vereerd en ik dank u voor het groote
vertrouwen, dat u in mij stelt. Maar ik zou die
promotie toch graag een paar dagen in beraad
houden."
Hij zag den baas naar hem staren met een ver
baasden blik in zijn oogen, alsof hij water zag
branden.
„In beraad houden? Waarom? Was u misschien
voornemens elders te solliciteeren?"
„Volstrekt niet, meneer," zei hij haastig. „Ik heb
het hier heel goed naar mijn zin, Maar ik vrees.
ik ^ees, dat ik niet de meest geschikte persoon ben
voor zoö'n positie
„Onzin! Ik begrijp misschien wat u bedoelt.
Allemaal inbeelding. Pak jezelf aan. Zeg: ik ben
'n man en handel ernaar. Zet je over dat minder
waardigheidsgevoel heen. Laat je gelden. Niet
geschikt. Haha! U bent dertien jaar hier; moet ik
soms een jongsten bediende tot chef aanstellen? Maar
natuurlijk wil ik u die promotie niet opdringen. Als
u er vrede mee kunt hebben, dat een jongere of een
geheel vreemde den baas over u speelt? Maar ik zou
me niet bij zoo'n vernedering kunnen neerleggen.
Ik zou uit mijn vel springen en een ander worden,
óf naar een andere baan omzien. Enfin, denk er
eens over na, als u er op staat; praat u er desnoods
eens met uw vrouw over. Maar laat me niet te lang
op uw besluit wachtenaan die ongedisciplineerde
sleur hiernaast dient een einde te komen."
Met een kort gebaar kreeg Lodewijk van Dorp te
verstaan, dat het onderhoud afgeloopen was. De
deur ging open en toen weer dicht en met een gevoel,
alsof hij met zijn ziel onder zijn armen liep, keerde
hij naar zijn schrijftafel terug.
Langzaam verstreek de dag en Lodewijk van Dorp
betrapte zich op duizend vergissingen. Zijn gedachten
waren afwezig. Zij waren thuis en' bij zijn onver
wachte promotie. Hij zei ja en hij zei neen, maar
zoowel het een als het ander klonk besluiteloos in
zijn ooren.
Als hij aan de salarisverhooging dacht, dan was
„Ik, meneertvroeg Lodewijk van Dorp.
hij bereid onmiddellijk toe te happen. Het zou hem
in staat stellen hun leven te verrijken met een heelen
boel dingen, die nu tot de onvervulbare wenschen
behoorden, hij zou best weten wat hij met een half
mille per jaar meer inkomen aan moest vangen
Maar als zijn blik dan toevallig door het bedienden-
kantoor zwierf en hij zich de wrange grapjes herin
nerde, waarvan hij om zijn bleuheid vaak het middel
punt was, dan gruwde hij voor den soesah, dien zijn
promotie mee zou brengen. Neen, hij deed beter zich
niet aan zoo'n fiasco te wagen ofschoon het aan
den anderen kant een bittere gedachte was, dat een
ander over hem den baas zou gaan spelen.
Enfin, hij zou het nog even in beraad houden,
en er vanavond eens met Annie over spreken.
Maar toen de kantoordag verstreken was, had hij
reeds besloten thuis met geen woord van de geschie
denis te reppen. Hij durfde de verantwoording niet
aan en het was dus maar beter Annie onkundig te
laten. Want terecht zou zij hem kunnen verwijten,
dat hij de belangen van
zijn gezin verwaarloosde en
wat niet wist, wat niet
deerde.
Toen den volgenden
morgen het kantoorperso
neel van de firma Baarslag
zijn intrede deed, viel het
oog van de jongedames en
heeren alleréérst op de
schrijftafel van Lodewijk
van Dorp. Verbaasd bleven
ze staan het was bij hun
weten nog pas twee keer
gebeurd, dat Jantje Secuur
daar niet zat, als zij binnen
kwamen. Den eersten keer
toen Lodewijk van Dorp in
ondertrouw werd opgeno
men en de tweede maal op den huwelijksdag zelf.
Zij begrepen het niet....
De firma trof om half tien 'n rumoerigen bijenkorf
aan. En een verlaten plaats.
„Is meneer van Dorp er niet?" klonk het ijzig.
„Nog niet, meneer, en er is ook geen boodschap
gekomen," kreeg hij van drie, vier kanten ten ant
woord.
Met gefronste wenkbrauwen verdween de firma
in het privékantoor. Er verstreek nog een half uur,
maar eindelijk, even na tienen, klonk er plotseling
gestommel op de gang. De deur zwaaide open en
veertien paar oogen hieven zich van het werk op.
Jantje Secuur trad binnen. Zij wilden hem ontvangen
met een zwak hoeraatje, maar de verwelkoming
bestierf op hun lippen. Er was niemand die den link-
schen, verlegen Lodewijk van Dorp herkende in den
man, die daar bij de deur bleef staan om het kantoor
te overzien. Jantje Secuur scheen gegroeid te zijn
in de lengte, in de breedte, en in mannelijk aanzien.
Zijn stap was veerkrachtig en zijn houding zelf
bewust; op zijn gelaat lag een vastberaden trek en
alle blooheid was eruit verdwenen. En zijn óógen!
Fier en frank dwaalden ze langs de schrijftafels eh
nog voor de dames en heeren van hun verbazing
bekomen waren, klonk zijn stem door het kantoor.
Zóó vast en gebiedend, dat de schrik in hun oogen
te lezen stond.
,,'t Lijkt hier wel een bioscoop in plaats van een
kantoor, waar gewérkt moet wordenEn zit niet zoo
idioot naar die deur te kijken, als er iemand binnen
komt. Al heeft de firma me met ingang van heden
benoemd tot chef de bureau, daarom hoef je me toch
niet aan te staren, alsof ik een geest ben? En wien
de gang van zaken niet aanstaat, kan naar een andere
betrekking uitzien
Lodewijk van Dorp zweeg. Het leek of er een
donderslag in het kantoor geklonken had. Een oogen-
blik zaten ze allemaal ijzig stil en roerloos. En toen
begrepen ze eensklaps dat het ernst was, werkelijk
ernst, en bogen zich veertien hoofden over de lesse
naars.
Lodewijk van Dorp knikte tevreden en liep trotscli
als een overwinnaar regelrecht door naar het privé
kantoor. De firma had daarbinnen alles gehoord en
ontving hem grinnikend zachtjes, plezierig.
„Wel, meneer van Dorp, kerel, wat is jou over
komen?" stond de baas op.
En Lodewijk van Dorp, een en al zelfvertrouwen
en zelfbewustzijn en stralend in het besef van zijn
nieuw verworven waardigheid, antwoordde met een
breeden lach:
„Vanmorgen een kerngezonde tweeling, meneer...."