27 het een of ander, maar, als voorzitter van de plaatselijke vereeniging voor vreemdelingenverkeer, maakt hij er aanspraak op, dat alle gedemobiliseerden uit ons kantonnement voortaan zijn dorpje als vacantieoord zullen kiezen. „Ik krijg 'n druk seizoen!" grinnikt Overstappie. „Want in Tietjerksteradeel mot ik fan de somer natuurlijk óók komme losjeere." Hm, daarvan heeft Jilles tot dusver niet gesproken, doch Mientje verklaart zich zoo'n groot voorstand ster van dit plan, dat de jonge echtgenoot geen be denkingen kan maken. „Dan gaan we vissche," belooft hij zelfs. „Jou moete goed begriepe Visschen? Dat is nu altijd een hartewensch van drogist Puypkrijdt geweest. Maar ja, in het dorpje is geen water te vinden en dus is er van visschen ook nooit veel gekomen. „Dan mot je bij mijn in de buurt komme," snoeft Overstappie. „Reuse plekkies. Paolinge heb ik ge- vange, zulleke. En als een volleerd visscher geeft hij met zijn handen een maat aan, die er wezen mag. „Zóó lang?" informeert Puypkrijdt vol ontzag. „Lang?" krijt Overstappie. „Laot me niet lache! Soo dik bedoel ik." En als Puypkrijdt z'n drogisterij eens 'n dagje in den steek kan laten, dan moet hij maar eens naar Mokum komen. Dan is Wimpie ook van de partij, die is bestuurslid van een of ander vischcollege en dus bij uitstek deskundig. „Dat doen we!" belooft Puypkrijdt enthousiast, maar dan wordt het tijd dat Papkind eens aan z'n foto begint, want het jonge echtpaar gaat afreizen. Op aanwijzing van den fotograaf posteeren Jilles en Mientje zich thans op het trapje van de serre, familie leden en kennissen groepeeren zich bevallig rond hen. Haast dreigt alles nog te mislukken, want, terwijl Papkind gesticuleerend zijn wenschen ken baar maakt, zal kleine Romke eens kijken wat er in die zwarte dingen zit, die die dikke oom zoo zorgvul dig op de tafel heeft gelegd. De platen worden op het laatste moment gered, doch Romke ontkomt niet aan z'n rechtmatige straf, hij zweeft weer omhoog en krijgt met z'n hoofd naar beneden eenige oogenblikken gelegenheid om z'n zonden te overdenken. Dan posteert hij zich gelaten voor z'n vader en wacht af, waar het vogeltje toch blijft dat, naar de dikke oom beweert, thans elk oogenblik uit het kastje te voorschijn kan komen. Mientje glimlacht en ook Jilles vertrekt z'n gezicht, de anderen staren vol aandacht naar de lens. „Klaar!" zegt Papkind en nu komt 't gevreesde oogenblik van afscheid nemen. Mientje's moeder moet nu al haar zakdoek gebruiken. Maar als zij Jilles vaarwel zegt, moet zij hem toch nog even iets vragen, 't Gaat over die rare manier, waarop Jilles' vader zijn jongsten spruit pleegt te corrigeeren. „O, jou bedoele, dat hij Romke oppe kop houdt," begrijpt Jilles. „Ja, dat heeft ie vroeger met mij ook altied 'daan." „En heb 't gehollepe?" mengt zich nu Overstappie in 't gesprek. Dat kan Jilles natuurlijk zelf moeilijk beoordeelen. Wel weet hij, dat deze opvoedkundige methode geen speciale uitvinding van z'n vader is. Want in zijn eigen jeugd werd vader ook, bij eenig vergrijp, altijd ondersteboven gehouden door zijn vader, 't Zit, om zoo te zeggen, in de familie. „Hoe bestaot 'tbarst Overstappie los. „En daor hebbe ze bij jullie natuurlijk allemaol fan die malle punthoofde door gekrege!" Hm, hoe dit zij, Mientje's moeder zou het op prijs stellen, dat Jilles, als hij ooit zelf eens vader mocht worden, 'n andere tactiek koos om z'n kroost tot rede te brengen. En de brave Jilles, hoewel als een echte Fries een groot voorstander van traditie, belooft het. En nu lacht zijn schoonmoeder weer. 't Is net of ze haar dochter met een minder bezwaard hart ziet vertrekken, nu ze de zekerheid heeft, dat haar eventueele kleinkinderen niet op hun kop gehouden zullen worden. Dan gaat 't gezelschap uiteen. Een laatste hand druk, ge wuif met zakdoeken. Dan opeens klinkt er in de etalage gerinkel, gevolgd door een da verenden slag. Kleine Romke heeft eens willen zien wat er in die mooie potjes zat, waar opgerolde visschen op geschilderd staan, en zit nu, druipend van den azijn, te midden van 'n onbeschrijfelijke ruïne. Met groote stappen baant zijn vader zich een weg door den chaos. Reeds zien we hem zijn zoon weer bij den kraag pakken „Hoe bestaot 't?" barst Overstappie los. Want de kleine boosdoener heeft dit keer de tuch tiging niet afgewacht. Hij geeft 'n oolijk knipoogje aan het verbijsterde gezelschap, zet z'n handjes op den grond, duikelt voorover en dan staat hij opeens tusschen de rolmopsen en de gevallen potjes op z'n hoofd Even is de verstoorde vader sprakeloos. Hij kijkt eens in 't rond, overal ziet hij lachende gezichten. Zelfs de vischhandelaar neemt de schade niet te hoog op. „Nou is dat jong mien toch te slim af 'weest," zegt de oude Fries met iets van bewondering in z'n stem. „Kom jou maar weer oppe voeten, Romke. Heit is niet boos meer." En op dat oogenblik valt hij ons allemaal toch weer hard mee. L. Papkind maakt de bruiloftsfoto I

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 27