VERSTAND VAN VIOLEN 24 floor Henk. Ztcurl Daar was ik weer in Napels; ik had er acht jaar naar verlangd nu had ik mijn zin. Ik zat weer in de omgeving, die ik als jong schildertje zoo goed had gekend. Toen ik de trattoria binnenkwam, 't cafeetje, waar ik in mijn studietijd iederen dag had gegeten, viel de gastvrije Angelo bijna om van verbazing. „Signor Olandese!" Hij sloot me in zijn armen. „Wat ben ik blij, dat ik u weer eens zie! Net of die tusschentijd er niet geweest is." Het duurde geen minuut, of hij stond bevelen uit te schreeuwen naar de keuken; hij bestelde mijn liefste schotels, alsof ik er den vorigen dag óók nog gegeten had, en korten tijd daarna verdeelde ik mijn aandacht tusschen de smakelijke spijzen en Angelo's opgewonden gepraat. „U komt toch zeker niet weer om te studeeren, niet? U hebt zeker een schep geld verdiend in Holland?" Ik glimlachte, omdat hij zoo ronduit sprak. „Studeeren? Nee, dat was de bedoeling niet. Ik kom alleen mijn oude vrienden nog eens opzoeken, want ik heb ze nog niet kunnen vergeten. Tusschen twee haakjes.ik zie uw vrouwtje niet.en Giovanni, den kellner. Rosetta? Die wordt een tikje oud om in de keuken te staan. Te dik. En Giovanni heeft een beetje spektakel gehad, al een heelen tijd geleden. Hij is weggegaan ik weet niet waar naar toe." „En hoe is 't met Andrea? Dien ouden heer wil ik in ieder gevql uitschilderen, nu ik hier toch ben." Een idee van vroeger was plotseling in me opgeleefd, met overweldigende kracht. Ik voelde, dat ik 't nu wel aankon, dat onderwerp, waarvan ik mijn meester stuk had willen maken. Andrea, de blinde violist Ik wou hem onsterfelijk maken, en tegelijk mijzelf. Angelo liet me geen tijd om door te peinzen. „Had u 't over Andrea? Wou u hem uitschilderen? Dan zult u te laat zijn, signore." „Te laat? Dat kan niet. Hoe ouder hij is, hoe beter. Maar wacht. hij is toch niet dood, hoop ik?" „O nee.Hij is weggegaan, al lang geleden. Ik zal u 't een en ander over hem vertellen wie weet, komt u hem hier of daar tegen. Ik mocht dien ouden stakker wel. Arme kerel." Hij trok zijn stoel dichterbij en ging met zachter stem voort: „Weet u misschien nog Rocco van hier naast, die die comestibleszaak had?" „Ja, dien kan ik me nog heel goed herinneren." 't Was me of ik Rocco vóór me zag staan - een kor ten, dikken, onverdraaglijken kwant. „Wat heeft die met Andrea uit te staan?" „Daar wou ik nu net óp komen, signore. Dat dikke varken is rijk en gierig peuterig inhalig zelfs. Iedereen heeft 't land aan hem. Hij staat maar eeuwig die vette, ronde saucisse te aaien, en die bolle kaasjes, of 't zijn kinderen waren. Nou, dat gulzige porco verlangt er ook zoo naar, om Andrea weer eens te zien. En als hij hem vond, was Andrea nog niet gelukkig." „Hoezoo? Ik wist wel, dat 't een ijselijke kerel was, maar wat kan hij op dien ouden, blinden stakker tegen hebben?" „Daar kom ik direct aan," zei Angelo. Hij nam een fikschen slok wijn, veegde met den rug van zijn hand zijn mond af en ging voort: „Dien middag, toen 't begonnen is, kwam Andrea bij Rocco den winkel in wat hij nog nooit had gedaan. De oude man deed erg nederig en vroeg excuus. hij wou vragen, of Rocco hem een pleiziertje wou doen of hij zijn viool voor hem wou bewaren tot den vol genden morgen. Zijn neef uit Genua kwam een dagje over, zei hij, en daar mocht hij mee uit rijden. En hij was zoo secuur op zijn viool hij was bang, dat er iets dón kwami „Goed, geef maar hier," zei Rocco, en hij zette de kist op een plank. De oude man dankte en zegende hem duizendmaal en ging blij weg. Dien avond laat, toen Rocco al wou sluiten en net zijn smerige schort los stond te knoopen, kwam er een sjieke meneer binnen, 't Was een vreemdeling, zooals er hierboven haast niet komen un grand signore, een buitenlandsche baron of zooiets. Hij bocht een paar fijne, dure dingen, van dat buiten landsche goed. Rocco was zoo trotsch als een pauw hij had nog nooit zoo'n deftigen klant gehad, die zoo deftig praatte, en terwijl hij de boodschappen inpakte, zei de meneer: „U verkoopt violen ook, zie ik!" „No, no, signore, ik heb er alleen maar een in be waring, voor een kennis." „O juist. Zou ik misschien even mogen kijken? Ik stel buitengewoon veel belang in oude violen. Ik heb net een pracht van een Cremona gekocht, bij Cerruti, den vioolmaker hier verderop." Hij pakte de viool van Rocco aan, maakte de kist open en bleef met een open mond naar de viool staan kijken. „Buitengewoon! 't Is haast niet tegeloovenstond de fijne meneer te mompelen en hij nam de viool op en bekeek haar nauwkeurig. „Van wien is dat instru ment, zei u?" vroeg hij opeens. „Van ehvan een vriend van me, signore." „Waar woont die vriend waar kan ik hem berei ken? Ik moet hem onmiddellijk spreken!" zei de klant opgewonden. „Neemt u niet kwalijk, 't spijt me, meneer, maar ik wéét niet waar hij is. Als u tot morgenochtend wilt wachtendan komt hij vast en zeker hier." „Weet u zeker, dat hij morgen komt? Prachtig. Dan kimt u me een groot pleizier doen. Laat hem morgenavond precies om acht uur hier zijn. Ik vertrek over een uur naar Rome maar ik zal zorgen, dat ik op tijd terug ben. Die viool is een prachtstuk.ik zou er ik weet niet hoeveel voor over hebben. Hier hebt u mijn kaartje. zorgt u, dat ik niet voor mets kom?" „Zeker, meneer, zeker, ik zal zorgen dat hij er is. Laat u dat maar gerust aan mij over." Toen de klant wegging, bleef Rocco naar die oude kale viool staan staren of hij droomde. Dat instru ment was een kapitaal waard.en hij had 't al jaren vlak voor zijn neus gehad voor 't grijpen haast! Hij sloot de deur extra-goed en nam de kostbare viool mee naar boven, naar zijn slaapkamer. Hij bleef den heelen nacht heen en weer loopen en hij keek maar steeds naar die viool. Wat hij van plan was? Dat zult u direct hooren, signore. Den volgenden morgen vroeg kwam Andrea terug om zijn viool te halen. Rocco was ongeloofelijk vriendelijk tegen hem. „Ik moet je toch eens iets zeggen, Andrea," zei hij. „Geen mensch begrijpt me ze denken allemaal, dat ik gierig ben en dat ik geen hart heb. Misschien is 't wel zoo geweest, maar nu ben ik anders. Ik heb Donderdag 't wonder van den heiligen Januarius gezien, en toen heb ik een ingeving gekregen. Ik moet goede werken doen, voor ik doodga, dan zullen mijn vrienden meteen begrijpen, dat ik een goed mensch ben. Jij bent de eerste, die 't onder vinden zal, Andrea, wat een goedhartig mensch ik eigenlijk ben. Als je duizend lire had, kon je jezelf bedruipen, je ergens inkoopen bijvoorbeeld, en dan was je niemand tot last. En nu heb ik gedacht: ik moest je dat geld maar geven. Ik heb er den heelen nacht over liggen denken. Hoe vind je 't, Andrea?" „O, signore, ik weet niet wat ik zeggen moet! Hoe kan een mensch zóó goed zijn! Maar hoe kan ik 't u ooit vergelden?" „Vergelden? Niemand hoeft 't me te vergelden, dat ik een goed werk doe. Nee, nee.In ieder geval, je hebt niets om me wat te vergelden. Of wacht die oude viool van je. 't Is niet veel zaaks, maar die zou ik dan wel graag willen bewaren bij wijze van souvenir. Je hebt hem toch niet meer noodig, en voor mij is 't altijd een bewijs, dat ik een goed werk heb gedaan." Maar Andrea wou zijn viool niet kwijt. „Nee, signore, dat gaat niet," zei hij tegen Rocco. „Ik kan u mijn viool niet afstaanda's al wat ik bezit mijn eenige herinnering aan vroeger." Rocco had een gevoel, of het fortuintje hem ont ging; hij had niet gedacht, dat de oude man zoo onwillig en koppig zou zijn. Hij werd er kriegel van en begon tegen hem te schreeuwen: „Moet jij me met je dwaze overgevoeligheid beletten, om een goede daad te doen? Ik heb nu eenmaal zin in die viool. Begrijp toch eens, man ik kan je zóó een makkelijk leventje bezorgen!" Andrea stond maar met zijn hoofd te schudden. „Nee, al kon ik er ik weet niet wat voor krijgen. ik wil hem niet kwijt. Geeft u hem nu alstublieft maar gauw, dan zal ik u niet langer lastig vallen." Rocco werd woedend. „Uilskuiken dat je bent, ondankbare! Je bent zoo koppig als een muilezel. Ik heb zin om dat ding op je hoofd aan stukken te slaan, of om 't tóch te houden. Wat kun je er tegen doen? Mijn ja is zoo goed als. jouw nee. Moet ik geweld gebruiken om je goed te doen? Hier, stijfkop - ik kan óók koppig zijnen hij gooide een dikke leeren portefeuille met een smak op de toonbank. „Vijf duizend lire. Ben je nu tevreden, armoedzaaier?" Andrea stond even te kijken of hij geen tien kon tellentoen kroop zijn hand langzaam naar de porte feuille hij haalde er de bankbiljetten uit en stopte ze gauw in zijn zak, en toen, zonder boe of bah te zeggen, slofte hij den winkel uit." Angelo zat peinzend zijn glas wijn rond te draaien. „Andrea is niet meer teruggekomen. Geen mensch heeft hem ooit weer gezien. Ik mis hem echt." „En verder?" vroeg ik. „Rocco zal wel in zijn schik zijn geweest hij heeft, zeker een aardigen duit verdiend dien avond." „In zijn schik? Even wachten, signore. 't Werd een verschrikkelijk lange dag voor Rocco. Hij keek om de twee minuten op zijn horloge, maar 't leek wel, of de tijd stilstond. Toen de klok van de kerk beneden acht uur sloeg, viel hij bijna flauwiedere slag klonk hem als een kanonschot in de ooren. Dat was zijn geluksuur. Alleen moest hij nog eventjes geduld hebben. Die sjieke meneer was er nog riiet. Heel even kwam de ontzettende angst in hem op, dat er een ongeluk gebeurd zou zijn misschien was die meneer wel ernstig gewond, of dood.... Weer hoorde hij de zware slagen van de groote klok door de stille lucht.negen uur. Nu ging de tijd hard, de minuten verdrongen elkaar. Tien uur. de slagen klonken hem in de ooren, of er voor zijn begrafenis werd geluid Ik stelde me voor, dat ik Rocco was, en zoo zat te wachten. „Wat een marteling! Zeg eens gauw, Angelo - wanneer kwam die meneer eindelijk?" „Wanneer hij kwam? Signore mio! Nooit! Toen de klok van de kathedraal tien uur sloeg, sprong Rocco op als een waanzinnige, hij greep de viool, en zoo dik als hij is, holde hij 't heele eind naar den winkel van Cerutti. Die was al dicht, maar hij bonkte en schopte tegen de deur tot de oude viool maker zijn hoofd uit 'n raam stak en riep, dat hij weg moest gaan, anders schreeuwde hij om de politie. Maar Rocco riep: „"Kom beneden, kom eens gauw beneden ik ben 't, Rocco!" „Waarom kom je me in 't holst van den nacht lastig vallen? Ik heb slaap!" Maar zoo goed was Cerutti niet, of hij moest beneden komen en hem binnenlaten. En toen vroeg Rocco zenuwachtig: „Is die rijke meneer hier?" „Welke rijke meneer? Je bent toch niet gek gewor den?" „Die rijke heer uit Rome, die gisteren zoo'n mooie Cremona-viool van je gekocht heeft hier, deze!" Hij haalde het kaartje van den sjieken meneer uit zijn zak. „Man, je raaskalt! Welke Cremona? Ik ken nie mand, die zoo heeten er is hier vanavond geen mensch geweest. Ik sluit vroeg." „Zoo. Vertel me dan maar eens wat is dit?" Rocco duwde Cerutti de viool van Andrea in zijn handen. „Kijk!" „Dat? Dat is een doodgewoon goedkoop viooltje." „Nee, kijk nu eens goed! 't Is een kostbaar stuk." Cerutti bekeek het instrument vluchtig. „Kostbaar stuk -klets!" „Heusch, Cerutti!" De stem van Rocco klonk angstig. „Ze is een kapitaal waard!" „Hoor eens, Rocco je moet niet zooveel wijn drinken laat in den avond. Houd nu maar op met je gewauwel. Pak in dat ding en ga weg. 't Is een fabrieksriool, zie je dat niet? Zoo maken zé ze in Duitschland bij duizenden voor den export. Ze kosten hier in Italië zevenhonderd lire 't dozijn. Ze worden met de machine gemaakt, 't Zijn dingen voor straatmuzikantendie ouwe Andrea, die vaak bij jou voor de deur staat, heeft er ook zoo een. En ga nu alsjeblieft weg, ik wil naar bed." Hij duwde Rocco den winkel uit en sloeg de deur achter hem dicht. Daar stond Rocco op straat, en hij bleef een heelen tijd staan, en toen strompelde hij weg, zonder te kijken waar hij liep. Dat is de heele geschiedenis, signore. Behalve dat Rocco de viool nog steeds heeft. Misschien vindt hij 't een prettige herinnering aan de groote weldaad, die hij Andrea bewezen heeft, of misschien kan hij nog maar niet gelooven, dat hij eens een keertje niét leep is geweest. Ik weet 't niet." Angelo haalde zijn schouders op. „Ik denk niet, dat we Andrea nog ooit terug zullen zien. Er zijn hier trouwens rare lui genoeg op den heuvel, signore interessante typen genoeg om te schilderen. Ik ben blij, dat u cr weer bent."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 24