TEGEN WIE EN DANK
door Jan Matthijs
Frans stapte van zijn fiets en wischte zich het
zweet van zijn voorhoofd. Sjonge, was dat
trappen! En dat bij zoo'n onfatsoenlijke warm
te! Hoe lang was hij nu al onderweg?
Allemenschen, het was al drie uur en om half twee
was hij in Zandheuvelen uit den trein gestapt. Een
uurtje fietsen, had zijn vriend Flip hem geschreven.
Jawel, die buitenmensehen konden overweg met den
tijd. Goochelden met kwartiertjes en uurtjes, die
bij nadere beschouwing etmalen bleken te zijn.
Goedmoedig mopperend, sleepte Frans zijn fiets
naar den kant van den weg en ging er een beetje bij
zitten. Pfoei, wat was het warm!
Hoe was hij eigenlijk zoo mal gekomen, om in een
dergelijken uithoek van het land zijn kostelijke
vacantie te gaan doorbrengen? Waarom had hij
Flip's uit.noodiging, om bij hem te komen logeeren,
feitelijk aangenomen? Hij had toch veel beter een
paar weken fijn aan zee kunnen gaan zitten. Zoo wat
lekker luieren en dan van tijd tot tijd het water in
Maar ja, Flip was zijn oudste en beste vriend
op school hadden ze nog samen in één bank gezeten
en hij had hem nu al zoo dikwijls beloofd eens aan
te komen.
Hoe hield de vent het anders uit, zoo afgesloten
van de beschaafde wereld! Daar moest je schilder
voor wezen, om daar plezier in te hebben.
Toch een goeie jongen, die Flip. Eigenlijk de eenige
vriend, die hem was overgebleven. Niet, dat ze nu
zoo dik met elkaar waren als vroeger, want och,
hoe ging dat, hè. Als een man trouwde, had hij geen
tijd meer voor zijn vrienden. En Flip was nu al weer
een dikke twee jaar zijn vrijheid kwijt.
Maar in ieder geval, tusschen hen bestond nog
altijd een vrij geregelde correspondentie, terwijl zijn
andere vrienden van vroeger zoo ongeveer van den
aardbodem verdwenen schenen te zijn.
Overigens, die brieven van Fliphij scheen er
zich maar matig mee te kunnen vereenigen, dat
hij, Frans, het vrijgezellendom bleef verkiezen boven
den huwelijkschen staat. Steevast eindigden zijn
epistels met de vraag, wanneer hij nu eindelijk ook
eens van plan was tot de behoorlijke mensehen te
gaan behooren en een huwelijksbootje zou charteren.
In zijn laatsten brief, waarin hij hem voor de
vacantie uitnoodigde, ook weer: „Gelijk met jou,
hebben we een vriendin van Miep" Miep, dat was
Flip's vrouw en Frans moest toegeven, dat hij het
met haar getroffen had -„te logecren gevraagd.
Lya heet ze, en ze is een schat van een meisje. Lief,
knap, aardig, enfin, net iets voor jou, als je er ten
minste ooit toe zult kunnen besluiten een verstandig
man te worden, gelijk dat een knaap van jouw leef
tijd past.
Een oogenblik was Frans werkelijk nijdig geweest
en hij had er ernstig over gedacht niet te gaan. Wel
zeker, hij zou daar zijn zuurverdiende vacantie gaan
verknoeien door zich een vrouw aan te laten smeren.
En nog wel eentje, die Lya heette
Lya, zoo heetten filmsterren en Frans had het land
aan zulke dames. Hij kon zich het type precies
voorstellen. Een akelig, verwaand, modern product.
Dancing, jongenskop, lippenstift, geschoren wenk
brauwen en twee doosjes sigaretten per dag. Van die
scherpe Amerikaansehe.
Nee, die juffrouw Lya was bij hem aan het ver
keerde adres. Als hij nog es ooit in z'n leven trouwde,
dan zou het met een vróuw zijn, een echte vrouw, die
langere haren had dan een man, niet aan hooge
literatuur deed, en onbekend was met de bediening
van automobielen en motorrijwielen, maar die lekker
koken kon en sokken stoppen ennou ja, een heel
enkel sigaretje kon er dan desnoods nog mee door.
Kom, hij moest maar weer eens opstappen. Hoe
lang zou hij nog moeten trappen, eer hij er was?
Dat er nu ook op heel dien langen weg geen sterveling
te zien was, wie hij kon vragen.
Stil es.daar kwam iets aan. Daar, van den-
zelfden kant, waar hij vandaan gekomen was. Zeker
een of andere boer of boerin, die hier thuis hoorde.
Van Zandheuvelen was in elk geval weinig waar
schijnlijk. want als daar drie treinen per dag stopten,
zou het hem verbazen. Het scheen iemand op de
fiets te zijn, want het kwam snel dichterbij. Ja.
een vrouw was het, een meisje.
„Neemt u me niet kwalijk, maar zou u mij kunnen
zeggen
De woorden bestierven Frans op de lippen, en hij
zag er bepaald béte uit, toen hij haar met groote
oogen aan bleef staren.
Zij was van haar fiets gestapt en glimlachte vrien
delijk.
„Waarmee kan ik u van dienst zijn?"
Frans scheen haar niet gehoord te hebben. „Nee,
maar, hoe is het mogelijk zoo'n mooi meisje hier
in deze rimboe!" zei hij uit den grond van zijn hart.
Haar glimlach verdween.
„Laat u me daarvoor van mijn fiets stappen,"
werd zij nijdig, „om me laffe complimentjes te ma
ken? Goedenmiddag, meneer!"
Even bleef Frans haar beduusd nastaren.
Wat drommel, zij had gelijk! Wat was hij ook
voor een kaffer, voor een lompe, ongelikte beer!
Snel sprong hij op zijn fiets en peddelde haar
achterna.
„Pardon, juffrouw. neemt u mij niet kwalijk!
Ik bied u mijn excuses aan!" hijgde hij. En toen zij,
zonder te antwoorden, doorpeddelde„Maar luistert
u nu toch eens!"
„Ik luister liever niet naar heeren, die op eenzame
landweggetjes zulk soort dingen tegen meisjes zeg
gen!" Zij wierp hem een vernietigenden blik toe en
spurtte verder.
„Nee, nee, werkelijk. ik bedoelde het niet zoo.
Ik was totaal verrast, weet u. Ik had niet gedacht in
deze woestenij een dame. een dame als u aan te
treffen. Ik dacht, dat hier alleen maar boeren
woonden en toen ik u in de verte zag aankomen, was
ik ervan overtuigd, dat u een boerinnetje was."
„O, dank u wel!"
„Nu begrijpt u me al weer verkeerd. Het is.
ik bedoel. dat kon ik toch niet weten; toen u
zoo ver af was en toen
„Hm," en onderzoekend keek ze Frans, die haar
nu toch wel weer wat mee scheen te vallen, aan. „Ik
zal u voor dezen keer dan maar gelooven," zei ze en
de glimlach, die hem daarstraks zoo beduusd had
gemaakt, keerde terug. „En vertelt u me dan nu
maar eens, waarom u me eigenlijk aanhield."
„Dat zit zoo, ziet u," legde hij uit. „Ik moet bij
een vriend van me zijn, die hier ergens in de buurt
woont. Hij had me geschreven, dat het maar een
uurtje fietsen was van Zandheuvelen af, maar ik
ben zoo langzamerhand al twee uur onderweg. Nu
had ik u willen vragen, of u hier misschien bekend is
en weet.
„Hoe heet die vriend van u dan?" vroeg ze wan
trouwend.
„Flip Flip Boenders. Hij is kunstschilder en ik
zou bij hem komen, om mijn vacantie.
„Maar dan. dan bent u. dan bent u.
„Ik ben Frans Putters!"
„U bent...." en tot zijn groote verbazing zag
hij, dat zij hem met iets van afschuw in haar blik
aankeek. „Maar dan wil ik niets met u te maken
hebben, meneer!" riep zij boos. „Laat u mij met rust
en doet u alstublieft geen moeite, om verder met mij
mee te rijden!"
En vóór de totaal verslagen Frans goed en wel
begreep, wat er gebeurde, had het meisje er een flink
vaartje in gezet en
schoot voor hem uit.
Dat werd Frans te
kras. Wat zou hij
mi beleven? Waarom
wilde zjj niets met
hem te doen hebben?
Voor zoover hij wist,
had hij haar nog nooit
van zijn leven ont
moet. Of, voor zoover
hij wistdat was
wel zeker! Want, als
hij haar eerder ont
moet had, dan
dan. nou ja, er was
nu geen tijd, om te
bepeinzen, wat dan.
Maar in elk geval was
hij zich niet van het
IN PARK SONS-
BEEK (ARNHEM)
minste kwaad bewust en het was toch te dwaas,
dat zij daar voor hem weg vluchtte, of hij een
of andere schavuit was!
Hij spurtte haar achterna, maar zij trapte zoo
hard zij kon en hijgend vlogen zij achter elkaar aan
over den stoffigen weg.
Na een kwartiertje waren zij beiden buiten adem
en het meisje gaf het 't eerste op.
Zij gooide haar fiets tegen den berm van den weg
en liet zich in het gras neervallen.
Frans volgde haar voorbeeld en de eerstvolgende
vijf minuten bleven zij uitpuffen.
Toen informeerde Frans: „Zoudt u mij misschien
willen vertellen, juffrouw
„Zwijgt u. meneer!" riep zij, met komische heftig
heid.
„Maar. protesteerde Frans.
„Hebt u mij niet verstaan? Als u mij niet met
rust laat, roep ik om hulp!"
Toen moest Frans toch eventjes lachen en naar alle
zijden tuurde hij rond over de eenzame, verlaten hei,
waarboven de zon stond te branden.
„Ik geloof...." wilde hij beginnen.
„U hebt gelijk," viel zij hem in de rede. „Er is in
geen velden of wegen een levende ziel te bekennen.
Maar ik neem toch aan, dat u genoeg „heer" bent,
om, als een dame u verzoekt van uw gezelschap
verschoond te blijven, u niet verder op te dringen!"
„Nu zijn we er!" meende Frans. „Natuurlijk ben
ik genoeg „heer" om, als een dame enzoovoorts,
enzoovoorts. Maar als u daarvan zelf overtuigd bent,
begrijp ik niet goed, waarom u zoo hard voor me
wegloopt!"
Omdat ik al een hekel aan u had. voor ik u ooit
gezien had, meneer. U bent immers Frans Putters,
de brave man, met wien ze me willen laten trouwen
„Hè?"
Met open mond staarde Frans het meisje aan.
„Laten trouwen? Met mij? Wie?"
„Zij. Uw vriend en zijn vrouw. Doet u nu maar
niet, alsof u nergens van weet, want u bent natuurlijk
ook in het complot. Maar ik denk er niet over, ver
staat u! Ik heb het land aan u! Ik heb altijd het land
aan u gehad!"
Plotseling ging Frans een licht op.
„Dan bent u.... dan bent u zeker.... Lya!"
„Ja, ik ben Lya en...."
Een onbedaarlijk gelach belette haar verder te
gaan. Frans sloeg zich op de knieën van pret en scheen
niet te kunnen ophouden.
„Daar begrijp ik niets van! Het'staat u mooi,
me zoo uit te lachen!"
„Ik lach u niet uit! Ik lach, omdat. omdat
en toen vertelde hij haar van Flip's brief aan hem en
nxet welke gevoelens zoo ongeveer hij hier naar toe
was gekomen.
Een kwartier later lachten ze allebei
Frans' vacantie ten huize van zijn vriend Flip
verliep in alle genoeglijkheid.
Merkwaardig was het alleen, dat, toen hij drie
weken later, met een allerliefst meisje met prachtige
blauwe oogen en heerlijk, goud-bruin krullend haar.
den langen weg naar het stationnetje in Zandheuvelen
afpeddelde, die lange weg heelemaal niet lang meer
was. Merkwaardig ook, dat hij nog altijd niet van
flimsterren hield, maar wél van Lya. En 't aller
merkwaardigste: de brieven van zijn vriend Flip
hadden nadien een ander slot.