Kasteelen Nederland i n tot S Heeckerens, aan welk ge slacht het behoudens een onderbreking van 1686- 1727, toen het aan het ge slacht Schiinmelpenninck van der Oye verbleef tot op den dag van heden gebleven is. Op stijlcritisehe gronden kan men aan het gebouw verschillende verbouwings perioden aflezen; het hoofd gebouw op rechthoekig grondplan behoort nog tot de XVIe eeuw, de zware aangebouwde hoektoren is blijkens een jaartal op de kroonlijst uit 1572, terwijl de thans vrijstaande hoek toren blijkens een jaarsteen in 1572 werd verbouwd en in de eerste helft van de XVI Ie eeuw van een helm werd voorzien. In den loop van deze eeuw hadden eenige alge meeneverbouwingen plaats, terwijl blijkens de gekop pelde wapens (Van Heecke- ren-Van Lynden) boven den ingang, de eigenaar weer aan 't verbeteren is gegaan, toen het kasteel uit de Schimmelpennincks te rug is gekomen aan de Van Heeckerens. Het Huis te Ruurlo in het fraaie landschap van de Graafschap door i Jhr. dr. F.. O. M. van Nispen In Gelderland zijn de kasteelen te talrijk om zelfs maar naar eenige volledigheid te streven in dit bestek. Op een gedeelte van den Gelder- schen boden» liggen er zooveel bij elkaar, dat ik niet kan nalaten hier even de aandacht er op te vestigen. In den loop der eeuwen zijn langs de Vordensche beek over een afstand van 12 km zooveel sterke huizen door den landadel opgericht, dat heden ten dage een achttal nog steeds een aantrekkingspunt vormt voor den toerist; de „achtkasteelentocht" van den A.N.W.B. dankt er zijn bestaansrecht aan en heeft er bekendheid aangegeven. En wat dezen tocht zoo aantrekkelijk maakt is wel de omstandigheid, dat het boschrijke Gelderland hier op zijn mooist is. Het huis Wildenborch, zooals het er in het midden der 17de eeuw uitzag. Naar een oude gravure. evenaer Duidelijk spreekt hier de saamhoorigheid, de eenheid tusschen kasteel en om gevende natuur; hier ook voelt men aan; dat de geslachten, die de kasteelen stichtten en ze in stand hielden, met den grond en zijn bewoners verknocht waren en zijn. De opmerking van Werner in zijn „Geldersche kasteelen", I, blz. 322, dat de geschiedenis van een land onverbrekelijk samenhangt met die zijner ridderlijke en edele ge slachten, die de leiders en weldoeners der bevolking zijn geweest in vredestijd, haar verdedigers tegen vorstelijke willekeur, haar aanvoerders tegen den vijand, haar waardig voorbeeld in leven en streven, geldt zeker voor de streek tusschen Ruurlo en Vorden. De natuur stemt tot rust, tot vreedzame genieting van natuurschoon en het is, alsof de kasteelen hier onder dezen invloed zijn* geraakt. Hoe voornaam- rustig ligt daar het kasteel van RuurloHet is geen onverwinbare sterkte, die, zich van haar kracht bewust, als het ware den tegenstander tart haar te benaderen. Al komt reeds in de XlVe eeuw „een buys en hof" van Ruurlo voor, al moeten in de volgende eeuwen oorlogs- en andere rampen het kasteel niet gespaard zijn gebleven, uit verbouwingen in ver schillende eeuwen blijkt, dat de opeenvolgende eige naren steeds gestreefd hebben naar het in stand houden van een edelmanswoning, naar den eisch van den tijd weliswaar ietwat gewijzigd. Van de oudste bezitters uit het geslacht van Roderlo (is Ruurlo) is niet erg veel hekend en de schoone bezitting komt al vroeg, in 1420. aan de Van V--V fft - OW** Thans ligt huize de Wildenborch te midden van weelderig geboomte. Even verder liggen de landelijke „Wierse" en „het Medler". In hun vredige ligging vermoedt men nauwelijks, dat zij eenige eeuwen terug moeilijke tijden hebben doorleefd, tijden, waarin de inheemsche katholieke bevolking haar Zondagsplichten alleen kon vervullen in afgelegen schuurkerkjes of waarin een kasteelheer en de parochianen den voortvluchtigen priester steun en veiligheid konden verschaffen. Het spreekt vanzelf, dat het herbergen (wat in dien tijd gelijk stond met het verbergen) van een geestelijke veel last en wrijving ten gevolge had. Een brief van den toenmaligen Heer van het Medler, Willem Hendrik van Dorth, aan den Internuntius te Brussel typeert de verhoudingen zoozeer, dat de aanhaling van een gedeelte ervan den lezer midden in het ver leden plaatst. Willem van Dorth beklaagt er zich over, dat voor eenige jaren op een Aschwoensdag een bende gewapende soldaten onder leiding van den schout zijn kasteel is binnengedrongen, woedend het geheele huis doorliep en alles( met getrokken zwaard omverhaalde. Toen zij den gezocht-en priester niet vond heeft de bende haar woede hierover aan het dienstpersoneel gekoeld, „doch ook mijn allerdier baarste echtgenoote geslagen en mijzelf, met het pistool op mijn borst gericht, voortgedreven Een en ander heeft den schrijver een groote geldboete gekost en veel schade. „Evenwel," schrijft hij. „heb ik ei niet van afgezien, dat- in de kapel mijns huizes

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 6