BLIJF VOORAL BELEEFD!
5
door Miel Everts
De heer en mevrouw Loenen-Vreeland hadden
een huis vol logé's, vanwege hun zilveren
huwelijksfeest. Zij waren erg in hun schik.
Alles liep prachtig. Het gezelschap had smakelijk
koffie gedronken, en de gasten waren vroolijk. Nu
zaten zij in het groote vierkante salon te rooken en
een likeurtje te drinken. En mevrouw Loenen was een
handige, gastvrouw: zij werkte ijverig, om éénheid in
den kring te brengen, de gasten vertrouwd met elkaar
te maken, vóór ze zich splitsten in kleine groepjes van
mensehen, die elkaar al wat langer en wat heter
kenden.
Ze zei hardop tegen de dame, die naast haar zat:
„U ként dokter Manders toch? Hij heeft door 't heele
land naam, als dokter en als geleerde.
„Kom, kom, mevrouw," zei de dokter bescheiden,
zijn welverzorgde hand opstekend, „een doodgewone
huisdokter. Maar hij was wel in zijn schik met
het compliment: zijn gladde, zelfvoldane gezicht
werd een tintje rooder. Manders was ongeveer vijf
endertig en had meer weg van een genoeglijk, wel
doorvoed man van de wereld dan van een geleerde.
„Houd u maar niet zoo nederig, dokter," hernam
de gastvrouw. „We weten allemaal veel te goed, hoe
'n buitengewone geneesheer u bent." Zij keek naar
den anderen kant, en bleef de loftrompet steken voor
dokter Manders. Zij mocht best een beetje over hem
ophakken, vindt u niet? Want ze was'er trotsch op,
dat hij tot haar huisvrienden behoorde. Ze vertelde,
welke, wonderbare genezingen hij al op zijn rekening
had, en hij was bezig met onderzoekingen
Een dikke heer zei glimlachend: „Da's een heele
gerustheid, nichtAls we een van allen wat mochten
krijgen, zoolang we hier zijn.
„Dan hoeven we nergens bang voor te zijn, met
zoo'n dokter bij de hand," zei de gastvrouw in het
volste vertrouwen.
Een praatziek jong vrouwtje klampte den dokter
meteen maar eens aan. Hoe dacht hij daar over? Ze
had een vriendin die ziek was. Hij luisterde ernstig en
minzaam naar haar, stelde een paar vragen over de
voorgeschreven behandeling, en keurde die zonder
aarzeling goed.
„Ja, ja juist! Da's de gewone behandeling in zulke
gevallen. Ik pak 't zelf wel eens anders aan. Maar dat
zijn persoonlijke opvattingen, begrijpt u. Iedere
dokter heeft zoo zijn stokpaardjes.
„Vind je hein niet interessant?" vroeg een nicht
aan een andere nicht, toen hij de kamer uit ging.
„Ja, 't is een heel bijzondere man," beaamde
mevrouw T.oenen-Vreeland.
De logé's gingen naar hun kamers, en de anderen
naar huis of naar hun hotel, om zich te verkleeden;
want 's middags gingen ze er allemaal samen per auto
op uit, den sclioonen omtrek bekijken en ergens
buiten theedrinken. Meneer Loenen had in den tus-
schentijd een gesprek met zijn vrouw.
„Je hebt wel een beetje zitten overdrijven," zei hij.
„Manders is een aardige kerel, heel prettig gezelschap.
Maar jij hebt er een halven professor van gemaakt,
een beroemdheid.
„Zooiets hoort hij wel graag," zei mevrouw Loenen
met een lachje.
„Natuurlijk hoort hij 't wel graag," gaf haar man
toe. „Maar zeg nu eens eerlijk vind je 't een goeden
dokter?"
„Nee," antwoordde zij rustig. „Hij heeft mevrouw
Fluitier een tijdje behandeld, en ze mocht blij zijn, dat
ze er levend afkwam!" Zij lachte. „En hij heeft haast
geen praktijk ook. Maar wat zegt een inensch al niet?
Hij blinkt nu eenmaal graag uit, en de anderen vinden
't wel prettig, een uitblinker in hun gezelschap te
hebben."
De huisknecht (expres voor deze drukke dagen ge
huurd) kwam zeggen, dat de auto's er waren. Den
heelen rit gingen de gesprekken over medische onder
werpen, en de dokter overblufte zijn rijtuiggenooten
met zijn uitvoerige wetenschap. Bij de thee had hij 't
over zijn persoonlijken kijk, 't instinct om zoo te zeg
gen, waarmee hij zoo vaak de methode van een collega
had kunnen verbeteren. Helaas werd dit onderhoud,
en 't heele uitstapje, door onweer verstoord. De fees
telingen werden doornat, en gingen zich gauw ver
kleeden, en snakten naar 't diner.
't Was een echte feestmaaltijd. Maar meneer
Loenen at weinig en rilde veel. De haard brandde,
met vroolijke vlammen, maar 't leek wel, of meneer
Loenen niet meer warm kon worden.
„Je hebt toch geen kou gevat, hoop ik?" zei zijn
vrouw zacht en bezorgd.
„Ik geloof 't wel," zei hij, met zijn bibberende han
den aan de lapellen van zijn jasje. „Maar 't zal wel
weer overgaan."
Ze voelde zijn pols. „Man, je hebt koorts! Is 't niet,
dokter?"
„Val nu een gast niet lastig met zoo'n kleinigheid,"
protesteerde meneer Loenen.
,,'t Is hoegenaamd geen last," zei Manders lachend.
Hij beklopte meneer Loenen eens even, en luisterde
naar zijn borst, en zei tevreden„Da's best in orde.
„Zal ik hem een paar kininepilletjes geven?" vroeg
mevrouw Loenen-Vreeland met eenigen schroom.
„Daar is niets tegen," zei hij genadig.
„En wat vindt u van een mosterdpleister of zoo?"
„Lijkt me heusch niet noodig," zei de dokter wat
stijfjes.
Zij dorst niet aandringen, maar excuseerde haar
man bij 't gezelschap't was misschien beter, dat
hij maar naar bed ging. Toen zij het vertrek verliet,
hield een vriendin haar even bij haar elleboog vast.
„Maak je maar geen zorg, hoor! Je hebt den dokter
in huis en dokter Manders nog wel dus er kan
niets gebeuren!"
Meneer I,oenen lag den heelen nacht te woelen en te
kreunen. Tegen tweeën lag hij een poosje te ijlen.
Toen 't licht werd nam zijn vrouw, die niet naar bed
was geweest, temperatuifr op. Ze schrok bijna
veertig! Ze wou bellen, om 't meisje op te dragen, een
dokter te halen, maar daar kwam haar man met een
zwakke stem tegen op.
„Maak toch geen drukte, 't gaat wel over! En je
stoot Manders voor zijn hoofd, als je een ander laat
komen." Zij had aan dien geleerden logé heelemaal
niet meer gedacht, en vond, dat de huisdokter toch
altijd. „Nee," vond haar man, „dat zou echt een
affront voor hem zijn. Vraag maar, of hij even hier
komt. Misschien weet hjj er meer van dan we den
ken."
't Spreken kostte meneer Loenen moeite, en iederen
keer dat hij ademhaalde vertrok zijn gezicht. Dokter
Manders kwam boven, beluisterde de borst van den
patiënt en herhaalde met goedhartige vastberaden
heid, wat hij al eerder had gezegd: ,,'t Beteekent
nietsBent u geschrokken van dat beetje koorts Dat
worden we met kinine wel baas morgen mankeert
hem niets meer. U moest maar opstaan en een beetje
in den tuin gaan wandelen, meneer
Loenen. Zal u goed doen."
Meneer Loenen zei haperend en
verlegen, dat hij zich te moe voelde
om op te staan.
„Goed, goed," berustte Manders.
„Een dagje bedrust kan ook geen
kwaad."
De gasten beneden, die een poosje
nogal stil waren geweest, begonnen
weer te praten en te lachen. De
dokter had hen gerustgesteld,
merkte mevrouw Loenen-Vreeland.
„Dokter Manders zegt, dat 't
niets van belang is."
Zij dorst hen niet tegen te
spreken. Maar gerust was zij er niet
op. Zij sprak er in vertrouwen met
haar vriendin over, en die wees
haar vriendelijk terecht: „Als je
man nu door een gewonen dokter
behandeld werd, gaf ik je gelijk
maar dokter Manders!"
's Middags 0111 drie uur kreeg
meneer Loenen een aanval van be
nauwdheid. Mevrouw Loenen voelde
zich afschuwelijk alleen, in haar
huis vol menschen. Om vijf uur was
't nog erger de koorts was weer
hooger. Ze zou toch maar een
anderen dokter laten komen, zei ze.
Maar haar man, zoo zwak als hij
was, maakte zich boos.
„Terwijl we Manders in huis
hebben? Hoe kom je er bij. Wat
zou 't wel lijken? Ik wil 't niet
hebben, hoor!"
en bijna gilde ze het uit
Zij vluchtte naar een andere kamer, om haar angst
te verbergen. De dikke neef kwam boven om te
hooren, hoe 't ging, en spoorde haar aan om kalm te
blijven.
„Je moet niet zoo overdrijven. Een gewone ver
koudheid! De dokter zei net, dat er heelemaal geen
reden tot ongerustheid was. Hij zag 't heel gunstig in."
„Nou, ik dan niet," flapte zij er uit.
Toen greep hij de koe bij de horens. „Je zei toch
zelf, dat Manders zoo'n knappe dokter was?"
„Ja, dat zei ik. maar in dit geval. ik geloof,
dat hij 't mis heeft. Ik ben bang. ik zou graag eens
hooren, wat een ander er van zegt."
„Als je dat durft. zei de dikke neef. ,,'t Zou
nogal gek staan."
„Dat weet ik wel," klaagde ze. „Da's juist het
ergsteDurf jij hem niet voor te stellen, om consult te
houden met een anderen dokter?"
„Nou, durven, durven. Maar is daar zoo'n
haast bij? Kijk 't nog even aan! Misschien stelt hij 't
zelf voor!"
Ze keek 't aan. En de volgende vierentwintig uur
ging de patiënt snel achteruit. Toen schoof zij alle
bedenkingen opzij.
„Dokter, ik hoop, dat ik u niet beleedig, en u moet
niet deuken, dat ik geen vertrouwen in u heb, maar...."
„Wou u er nóg een dokter bij halen om te consul
teeren? Ik kan u verzekeren, dat dat heusch niet
noodig is. Maar" Manders ging, kalm en waardig,
zoo recht mogelijk staan „u moet 't natuurlijk zelf
weten noemt u maar een collega, dan zal ik hem
opbellen, als u 't wenscht."
Toen hij dit had gezegd, voegde hij zich bij de
andere gasten, met stijve stugge schreden. Mevrouw
Loenen wist niet goed, wat zij doen moest. Er hing
een sfeer van vijandschap om haar heen 't leek wel,
of al haar gasten partij trokken voor den dokter en
haar kwalijk namen, dat ze hem had beleedigd. Zij
keek zenuwachtig rond, en zag overal strakke ge
zichten, en hoorde hier en daar gefluister. Zij mom
pelde iets. een excuus.
Toen kwam de huisknecht naar haar toe. „Wil
mevrouw misschien even boven komen?" zei hij.
Ze ging de trap op, en bijna gilde ze het uit, toen
ze haar man zag liggen, roerloos, met open mond en
wijd open oogen. dood!
Beneden zei de dokter, met een flauw, verdraag
zaam lachje:
„Ik neem 't haar niet kwalijk. Maar dat neemt niet
weg, enfin.
„Zegt u 't maar gerust!" bemoedigde hem een char
mant vrouwtje, dat naast hem zat. ,,'t Is een héél
eigenaardig gemis-aan tact!"