Uit het dagboek van een landjonker 20 De heer van Buren. men wenschte? 0, juist. Maar goed, voor alle zeker heid zou ze do onderneming opbellen. Onderwijl ze zulks deed, kwam de heer des huizes den salon binnen. Hij was gekleed in hemdsmouwen en pufte. „Een hitte," riep hij uit, toen hij Bas gewaar werd, „een hitte, dat het hier is, veldwachter. Ik hen eenendertig jaar in Indië geweest en ik lieh het er zelden zoo warm gehad als nu. Dat zijn die ver vloekte huizen hier, geen ventilatie, geen ruimte. Alles zit potdicht, het lijkt wel een gevangenis." En terwijl hij dit zei, stiet hij met één zwaai de serredeuren open, zoodat mét do lucht ook de warmte uit den tuin naar binnen stroomde. Meneer van Buren bleef een poosje op den drempel van de serre staan en keek naar huiten. „Toch niet onaardig, die tuin," mompelde hij. Op hetzelfde oogenhlik viel zijn oog op een man, die langs de laan van rhododendrons en lage coniferen den tuin uitsloop. „Wat is dat," riep de heer van Buren opgewon den, „wat is dat, veldwachter? Is dat de dief?" Bas sprong uit den fauteuil, waarin mevrouw van Buren hem had bevolen plaats te nemen en liep vol dienstijver den tuin in. „Halt!" riep hij, „in naam der wet!" De man in het laantje bleef, geschrokken, staan en keerde zich Nu is er belangrijk nieuws in Ileselbach! Villa „Berg en Dal" is eindelijk verhuurd. Kennen de lezers de geschiedenis van deze villa nog niet? Ze werd gebouwd door een gepensionneerd officier, eenige tientallen jaren geleden. Die offi cier heeft er weinig pleizier meer van gehad; hij overleed spoedig nadat hij zijn intrek in Heselbacli genomen had, en liet de woning achter aan zijn dochter, die getrouwd was met een P.T.T.-ambtenaar, ergens in Limburg. Die ambtenaar was een stug en onaangenaam mensch, men zag hem nooit in het dorp en hij liet het beheer van de villa over aan Leo Martens, den kleinen café houder van „De Molen hoek". Aanvankelijk w.erd het aardige buitenhuis vlot verhuurd, meest aan zaken lieden uit R„ die een eindje van de stad af wilden wonen. Maar sinds eenige jaren bleef do villa leeg. Niemand begreep waarom. Tot mij toevallig eens een verhaal ter oore kwam om trent iemand uit R., die zeer graag in „Berg en Dal" zou wonen, maar die was terug gedeinsd voor de zeer ernstige verhalen over rat ten en spoken, die de wo ning zouden bevolken. En deze verhalen hadden te meer indruk gemaakt op den gegadigde, omdat ze werden verteld door Leo Martens zelf, die met de zorg over het huis belast was. Ik begreep toen van dat alles niet veel, want onze Leo Martens leek mij nu niet de man, om in spoken te gelooven en dus sprak ik er hem eens over aan. En toen bleek me, dat de P.T.T.-ambtenaar, boven ver meld, Leo Martens schromelijk te kort deed. Nog nooit, in al die jaren, was hij, zelfs niet godeeltelijk, zijn verplichting nagekomen om aan Leo vijf procent van de huuropbrengst te betalen, in ruil voor diens zorgen van beheer en onderhoud. „Mij niet gezien," zei Leo, „nu komt er geen mensch meer in. Ik laat het er spoken, dat het een lust is." Hoe nu precies dit conflict is opgelost, weet ik niet, maar het lijkt me zeer waarschijnlijk, dat ten slotte de P.T.T.-ambtenaar zich verplicht heeft ge zien om te capituleeren. In elk geval: de villa is weer bewoond, en do intrek van de familie van Buren heeft niet zonder incidenten Leo Martens, de kleine caféhouder van „De Molenhoek". Maar laat ik u eerst bekend maken met de nieuwe bewoners, die, zooals reeds gezegd, Van Buren lieeten. De man is een op Sumatra rijk geworden planter. Ik heb natuurlijk onmiddellijk een doopceel doen Mevrouw van Buren. lichten en het is me gebleken, dat de komaf zeer, zeer eenvoudig is. De man stamt uit een landbouwers familie in Noord-Holland. Nu hij een rijk man is, zal hij aan zijn afkomst niet graag meer herinnerd willen worden en het is, dunkt me, daarom, dat hij in het zuiden des lands op zijn geld is komen leven. Eigenaardig is dat, die neiging tot verloochening van zijn afkomst. Is een boer niet een even fatsoenlijk, ja soms zelfs een fatsoenlijker mensch dan een rentenier? Wie eerlijk zijn brood ver dient, is om die reden reeds aller respect waard. Mij dunkt, de lieer van Buren kon eerder groot gaan op het vele werk, dat hij als planter schijnt te hebben verricht, dan op do rijk dommen die dit werk hem heeft opgeleverd. Maar zoo is het nu eenmaal in een verdraaide wereld. En mis schien is het ook wel minder de schuld van mijnheer dan van mevrouw van Buren, dat men op hen onmiddel lijk het spreekwoord toe past: wie breed heeft, laat breed hangen. Een zeer pompeuze dame, deze plantersvrouw, zwaar met goud en edelsteenen omhangen. En toch ook van afkomst een zeer een voudig meisje, uit een kruidenierswinkeltje in Hoorn. Een machtige, gestroomlijnde Lancia, waarbij ver geleken mijn wagen kinderspeelgoed is, een auto. zooals Heselbach er nog nooit een had gezien, reed dan eenige dagen geleden ons dorpje binnen met mijnheer en mevrouw van Buren, met de beide doch ters, die, zooals ik later vernam, Nora en Ria heetten. Daar het volop oogsttijd is, was de belangstelling maar matig. Alleen de boeren, die toevallig langs kwamen, bleven staan en ook Bas was aanwezig. Op de gezichten van het echtpaar, zoo heb ik later gehoord, was duidelijk de teleurstelling te zien, dat niet meer publiek de joyeuze entrée opluisterde. De familie ging de villa binnen, die door een verkuis- firma reeds voor het grootste gedeelte was ingericht. Bas en het handjevol boeren bleven staan toezien, hoe de chauffeur-in-livrei met eenige handige ma noeuvres de lange Lanoia in de garage reed. Er kon den hoogstens tien minuten verloopen zijn, sinds het gezin van Buren de villa was binnengegaan, toen het incident plaatshad, dat in Heselbach nog al wat beroering braoht. Het begon er mee, dat mevrouw van Buren plot seling met opgestoken zeilen en met een vaart, die men van haar zwaarlijvigheid niet mocht hebben verwacht, naar buiten stormde, recht op Bas af en den verbaasden veldwachter toeriep: „Dieven, er zijn dieven in huis geweest!" Bas moest een eersten aandrang om op de vlucht te slaan voor zooveel vrouwelijk tempe rament overwinnen en liep toen, bleek en ont- dadh; met mevrouw van Buren de woning binnen. Met veel omhaal, onder een vloed van woorden, waarbij telkens hooge prijzen werden genoemd, deelde mevrouw den armen veld wachter mede, dat twee zilveren kandelaars en een zeer kostbare klok spoorloos waren ver dwenen. Zij had de verhuizers opdracht ge geven deze zaken op den schoorsteenmantel van den salon te plaatsen en ze stonden er niet. Bas opperde voorzichtig de mogelijkheid, dat de verhuismannen een en ander mochten hebben vergeten of zich hebben vergist. Had mevrouw elders in de villa al gezocht? Maar er werd nauwelijks eenige aandacht geschonken aan de veldwackterlijke opmerkingen. Neen, neen, als mevrouw een opdracht gaf, dan wist ze, dat die werd uitgevoerd. Honderden had het haar ge kost, die verhuizerijom nauwkeurig te zijn driehonderd vier en zeventig gulden. Was dat geen goed geld soms? Kan men er dan niet op rekenen dat alles werd uitgevoerd, zooals om. Bas stond recht tegenover Frans van Couwen- daal, een van onze jonge boeren. „Van Couwendaal, kom eens hier," beval Bas. Mevrouw van Buren, die intusschen het telefoon gesprek met de dure verliuisonderneming beëindigd scheen te hebben, riep vanuit de serre: „Houd dien man vast, veldwachter, pak hem beet, dat moet de dief zijn." Ofschoon Bas aan de waarheid van dit laatste gezegde oprecht twijfelde, nam hij Frans van Couwen daal bij een arm, leidde hem tot nabij de serre en vroeg streng: „Wat doe jij hier, Van Couwendaal?" „Ik kwam me verhuren als tuinman," antwoordde de jonge man, „maar ik hoorde zooveel spektakel, en toen besloot ik later eens terug te komen." „Dat is gelogen," riep mevrouw van Buren. „Waarom zou dat gelogen zijn, moeder?" zei op eens de zachte stem van een meisje, dat achter de zware gestalte van den heer van Buren stond. Zij richtte 'n medelijdenden blik op Van Couwen daal. „Veldwachter," zei ze, even zacht, maar met een toon van beslistheid, „laat dien man los." „Ga in vrede, man," vervolgde ze, toen Bas haar had gehoorzaamd. „En kom morgen terug. Zoo'n flinken tuinman als jij kunnen we goed gebruiken. Kom maar binnen, moeder," wendde ze zich tot me vrouw van Buren, „het is hier te warm en u hebt nog steeds uw mantel aan."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 20