OVERSTAPPIE gaat uit Uampeeren svvJA-* ri.ni m Waar Overstappie en z'n kornuiten de mobilisatie-maan- i den doorbrachten. Links was de wacht, in 't midden troon de onze sergeant - majoor en rechts zaten de kapitein en onze sergeant- toegevoegd, gebogen over vele onbegrij pelijke stukken. As dikke Papkind nou niet opschiet, komme we nóóit weg," mop pert Overstappie. „Fooruit, die koffer sit goed, op- schiete nou." ,,Hoor '8 effe, heb ik vacantie of heb ik géén vaeantie?" vraagt Papkind gebelgd. Zijn principe is: als je 't heele jaar haast moet hebben, waarom zou je je in je vacantiedagen óók nog druk maken En heel bedaard begint hij z'n spullen nog eens vast te sjorren op zijn bagage drager. Hij ziet er sportief uit in z'n fraai geruit wollen vest, z'n camera bungelt op z'n rug. Neen, Papkind is heusch niet van plan, z'n vacantie te laten bederven door Overstappie's overdreven haast. Is het al niet erg genoeg, dat hij vanmorgen vóór half vijf uit bed moest! Dat was 'n héél ding voor onzen gewezen korporaal! „Rije we nou of rije we niet!" begint de ongedurige Overstappie weer. Die Papkind ook altijd met z'n getreuzel. Nu begint hij waarachtig te peuteren aan z'n tasch! Thans is het oogenblik gekomen, dat Papkind zich eens in postuur gaat zetten. „Nou één ding," zegt hij. „Als dat gejaag nou niet ophoudt, gaan jullie maar alléén!" En na dit vreeselijke dreigement gaat hij doodbe daard eens kijken of z'n achterlicht wel goed verduis terd is! De voorbereidingen hebben meer tifd in beslag genomen dan Overstappie eerst wel dacht, doch thans is het zoo ver: met Papkind en Wimpie rijdt hij vandaag weg voor een kampeertocht, met als einddoel het verre Tietjerk- steradeel, waar Jilles en Mientje wachten. In zijn wanhoop wendt Overstappie zich tot den derden tochtgenoot, die tot dusver zwijgend het discours heeft gevolgd. „Heb je ooit zoo 'n dooie sijsieslijmer gesien, Wimpie!" barst hij los. „Mot je 'm nou sien prutse an se fiets. Straks gaot ie 'm eerst nog effe moffele óók!" „Wie mij in m'n vacan tie op stang jaagt, is 'n knappe jongen," zegt Pap- kind welgemoed. „Maak jij je nou maar niet dik, we komme d'r heusch wel." „Maor we hadde al lang weg motte weze," betoogt Overstappie. „Dan waore we fanmorrege nog foor hallef nege in Hilversum geweest." Maar dat is nu iets, waarvan Papkind het nut niet inziet. „Waar is dat nou goed voor!" vraagt hij. „Waarom wil jij nou met alle geweld zoo vroeg in een vreemde stad rondspokef Vóór half nege, da's zoowat nog in 't holst van de nacht!" U ziet het, met Papkind is niet te praten. Zuchtend geeft Overstappie 't op. Als dat zoo doorgaat, zal de reis naar Tietjerksteradeel minstens 'n week vergen, dat staat vast. „Hebben we nou alles!" vraagt Papkind intus- schen in alle onschuld. „De tent, de pannen, de slaapzakken. hé, waar heb ik me sponzenzakje nou gelaten!" Dat wordt Overstappie te machtig. „Hiero, opoe Papkind is d'r sponzezakkie kwijt," gilt hij. „Hoe bestaot 't! Laote we gauw effe hellepe soeke, Wimpie, anders mot opoe zich morrege met d'r bloote hande wassche. „Me tandenborstel, me stukkie zeep," zegt Pap kind onverstoorbaar, ,,'t Is voor mekaar, manne. Als jullie zoover zijn!" En hij beklimt z'n fiets. „As we nou 'n tikkie dóórtrappebegint Overstappie weer, doch Papkind is niet tot spoed te bewegen. Op z'n dooie gemak fietst hij de straat uit. Neen, wat er ook gebeuren moge, haasten zal dikke Papkind zich vandaag niet. Mopperend houdt ook Overstappie z'n vaart in. „Papkind zou 'n goeie zijn om in 'n draagstoel te reize," meent hij. „Maok je fooral niet moei, dikke! 't Gaot moorddaodig soo. As alles meeloopt, benne we al in Tietjerksteraodeel fóór de eerste sneeuw8torreme komme. En daar gaat liet drietal, bepakt en bezakt. De kampeertocht is begonnen. Het verlaten huis Al gaat het niet hard, het drietal vordert toch en het is nog niet eens half negen als de nieuwbakken kampeerders Weesp al door zijn. Dan gaat het op Naarden aan, het pittoreske vestingstadje. Ze pas- seeren een der oude poorten en dan zijn ze al gauw op het tegelpad, dat hen door bosch en hei naar Baarn brengt. Ze komen langs het paleis van Soest- dijk en dan zijn ze op bekend terrein. Want niet ver van hier lag de compagnie tijdens de mobilisatie- maanden in kwartier. Kijk, daar is de speeltuin al waar Jilles eens zoo lang in den draaimolen draaide, dat hij uitviel, toen de terugmarsch wrerd aanvaard.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 26