2 leuke
Tl
\b
O
DE SCHEPPER VAN
EEN WERELD MODE
ECHTE
EAU DE COLOGNE
19
No. 33
No. 34
Ruime taille, klokkende rokjes, kortom
vlotte modellen, welke het zoo goed doen
in mat crépe of een gebloemd zomerstofje.
Vlotte modellen, welke ook gemakkelijk
zélf te maken zijn
In de maten 40-42-44 46 leveren wij U het
Knippatroon a 15 cent
(afgehaald aan onze bureau's). In geval
van toezending per post 5 cent extra
voor portokosten.
Ilestrllinfn'ii Ituniwii gesc hictien bij Uw agent.
Uw bezorger of den bockhandeldoor giro
storting op no. J9)6j( door toezending van
bel bedrag per postwissel of in postzegels aan
Patronenkant. Panora, Nassauplein 1, Haarlem
„Ach dag Pieter!"
Verschillende voorbijgangers op den
Willemsparkweg, waar ik al slenterend
was terechtgekomen, bleven staan en
keken belangstellend naar boven, hoe
wel ik niet aan kan nemen, dat zij
allen Pieter heetten. Ik, als Pieter, had
het eenige en onvervreemdbare recht
om naar boven te kijken en dat deed
ik dan ook. Zoo kwam ik midden in
het omvangrijke gelaat van mijn nicht
Henrietta te staren; het bevond zich in
gewrongen houding boven de geraniums,
die voor haar venster den guren voor
jaarswind trotseerden, en het trachtte mij
met oogwenken en gorgelende geluiden
te beduiden, dat ik boven moest komen.
Ik deed het maar.
„Gunst, gunst," zei Henrietta, toen
ze mij in een stoel had geïnstalleerd.
Zij begon dadelijk over het drama van
den vorigen avond.
„Die Jut toch," zei ze. „Zoo'n
vreemde man, hè. Maar wel erg bij
zonder, zie je. Het was hem opgevallen,
dat dat halve wilde meisje zoo on
beleefd was geweest om hem bij zijn
aankomst niet te begroeten, en nu heeft
hij haar eens een lesje willen geven. Ik
hoop, dat hij haar maar flink heeft
aangepakt! Had je haarvader moeten
kennen die dacht dat hij uitvinder
was. Uitvinder, verbeeld je; ik heb wel
eens tegen Amelia gezegd, ik zei; dat
heeft hij dan toch maar uitgevonden,
dat hij uitvinder is! En toen had hij
iets uitgevonden dat met koelkasten te
maken had, beweerde hij, en toen wer
den er koelkasten gemaakt, waar zijn
uitvinding in zat, naar hij zei, en dat
was dan van hem gestolen. En toen is
hij een proces begonnen, en toen wilde
hij het geld van ons leenen, stel je voor,
terwijl iedereen wist, dat hij uitvinder
was! En hij moest halverwege uit
scheiden met dat proces, hij zei omdat
hij geen geld meer had, en daarom heeft
hij het toen verloren, en óns wilde hij
de schuld geven. En dat meisje kwam
me nu daar zoo maar naar binnen stor
men. Geen wonder, dat Jutje er zoo
vreemd van werd. Weet je, wat ze bij
de begrafenis deed? Ik bedoel bij de
begrafenis van haar vader? Toen waren
Amelia en ik lieelemaal naar Den Haag
gereisd, wat toch geen kleinigheid is
voor zoo'n vreemd iemand, die uitvinder
is, en toen ik haar wilde kussen, heeft
ze me in het gezicht geslagen en gezegd,
dat ik haar vader vermoord had, stel
je voor! Ik hoop, dat Jut haar flink op
d'r nummer heeft gezet."
„Men zegt, dat oom Jurriaan een
kamer klaar heeft laten maken, opdat
ze nog wat langer kan blijven," zei ik
genadeloos.
Henrietta gaf geen antwoord en aan
gezien het voor alle visites aan te
bevelen is om heen te gaan, wanneer
liet gesprek stokt, stond ik op en wilde
heengaan.
„Wachtwacht nog even," ver
zocht Henrietta. „Weet je zeker, Pieter,
weet je zeker wat je zegt?"
„Ik weet het best," gaf ik ten ant
woord. „Maar ik wil je niet ophouden."
„Je moet nog even wachten- Zeg,
Peter, als ik je nu eens éérlijk iets
vraag, beloof je me dan, dat je éérlijk
antwoord zult geven?"
Ik zuchtte diep en deed nog twee
passen naar de deur toe. „Goed, goed,"
zei ik haastig.
„Denk je, Pieter.... geloof je.denk
je. dat het iets wordt?"
„Watte?" vroeg ik. „Wat moet ik
gelooven? Of wat wat wordt?"
„Tusschen Jutje eneh..mij..
„O, ja," zei ik. „Ja, zeker. Ja, natuur
lijk. Ja, hoor. Zeker, zeker. Neem me
niet kwalijk. Je hebt gelijk. Jawel.
Spreekt vanzelf. In orde, zeker. Jar--"
en toen stond ik veilig weer op straat-
Toen ik weer op mijn atelier gekomen
was, nam ik den kersebloesem maar
weer ter hand. Er was niet veel meer
aan te doennog een toefje links, boven
in den hoek, een waasje mos op een van
de takken, een gedetailleerd bloempje
op den voorgrond, dan was het klaar.
Maar ik kon het bijna niet gedaan krij
gen; mijn gedachten dwaalden af, het
leek wel of ik geen kleuren meer kon
vinden en het heele ding stond mij
tegen. Het was onbelangrijk en ik wou
iets schilderen dat belangrijk was, waar
echt gevoel in zat, waar mijn eigen ziel
in lag.
Ik bromde iets, schold mezelf uit,
omdat een goeie beleediging zoo inspi
reerend is, schold voor mezelf terug
en liep naar de kast, waarin ik, voor
een passende gelegenheid, een groot,
opgespannen doek bewaarde. Dat zette
ik op mijn ezel.
„Maak nu maar iets moois," smaalde
ik, en schetste er een beeld op, dat dezen
heelen dag op den achtergrond van mijn
gedachten had gestaan'n dakkamertje
vol reten en kieren, een kaal tafeltje,
een kaal bed, een meisje, dat daarop zit
in een houding van oneindige moeheid
en moedeloosheid. Ik werkte heerlijk.
De tijd stond stil, eindelijk. Oom Jur
riaan reed naar de maan, Van Goyen
en Van Dijck liepen naar de pomp.
Er werd gebeld; ik nam even den tijd
om op een stoel te klimmen en een
papiertje in de bel te stoppen toen
sprong ik weer voor den ezel en rukte
het palet naar mij toe. Bruin moest ik
hebben, donker; kleuren der somberheid.
Geel van ellende. Ik lachte vroölijk en
hief mijn penseel op.
Toen werd er geklopt.
„Nee!" riep ik. Het kon Sonia zijn, die
vroeg terug was gekomen uit het Gooi.
„Waarom niet?" riep een stem aan de
andere zijde van de deur. Die stem
kwam me vaag-bekend voor.
„Hum," antwoordde ik, en mijn pen
seel aarzelde.
„Ben je je aan het verkleeden?? Dan
wacht ik wel even."
„Ga weg. Nu niet!" antwoordde ik
snauwerig. Wie het ook was, die toe
gang wenschte, ik wilde hem niet zien
hij stoorde me.
„Kun je dan niet iets met me af
spreken?" ging de stem voort.
Ik gooide mijn penseel en mijn palet
weer weg en sprong woedend naar de
deur. Ik zou het haar wel eens even
zeggen, dacht ik.
„Wel voor hier en daar.begon
ik, terwijl ik de deur openrukte.
Maar toen ik zag, wie het was, werd
ik stil.
„Ik moet zeggen, dat je een prettige
manier hebt om menschen te ontvan
gen," zei Mona Alice van Arkel. Ze zei
het bits, ze was gebelgd.
„Jijstotterde ik. „0, jij
jij mag wel binnenkomen."
„Daar zag het anders tot nu toe niet
erg naar uit," vond zij. „Weet je, dat ik
ook al gebeld heb?"
„Toen heb ik een papiertje tusschen
de bel gestopt," legde ik uit. „Hoe ben
je er in gekomen?"
„Ik heb maar op een andere bel ge
drukt en toen kwam er een meneer
met een hangsnor me open doen."
„Dat is mijn huisbaas," knikte ik.
„Hij zal het wel erg gewaardeerd hebben
dat je zijn Zondagsrust stoorde."
„Waarom doe jij dan niet open, als er
iemand is?"
„Ik was aan het werk dan kan ik
niet gestoord worden."
„Laat ik dan nu ook maar weer weg
gaan."
„Neen neen, blijf nu maar. Ik ben
veel te blij, dat je gekomen bent. Moet
ik je met iets helpen? Is er iets?"
Vervolg op blz. 22
Johann Maria Farina was nog
een jonge man, toen hij zijn
origineele Eau de Cologne schiep.
Dertig jaar later was zijn creatie
in geheel Europa het requisiet
der elegance en weer eenige
tientallen jaren later werd ze
tot een wereld mode, steeds na
gemaakt, nimmer geëvenaard.
Thans, na 230 jaar, is Farina
Eau de Cologne uit de be
schaafde wereld niet meer weg
te denken. Haar betooverende,
neutrale geur verfrischt den geest
bij sport en dans, in bioscoop
en schouwburg, kortom overal.
Nederland
gebruikt ze
sedert 1736.