OVERSTAPPIE
OP REIS
„Uier, ouwe man, drink dat koppie thee maor 's warm op," zegt Overstappie.
Zooals men tveet is ons aller
vriend Overstappie met zijn
kornuiten Papkind en Wim-
pie op tveg naar Tiet jerk-
steradeel, waar Jilles en
Mientje hen verbeiden. Die
tocht naar Friesland zou een
kampeertoeht worden, maar
Papkind zorgt, dat er 'n kink
in den kabel komt
Ai!" zegt Papkind en hij wrijft met 'n pijnlijk
gezicht z'n rechterschouder. Drommels, dat
zijn leelijke scheuten, die hij voelt. En dan zit
dikke Papkind opeens rechtop in z'n slaapzak. Hij is
gewend te ontwaken met het uitzicht op z'n wasch-
tafel en een fraai geborduurde spreuk„Wel te rus
ten!", doch thans ziet hij niets van dit alles. In
plaats van het keurige slaapkamerzeil is er wat plat
getrapte hei en het plafond wordt gevormd door een
stukje scheef linnen, dat angstig dichtbij lijkt en
waarop ruischend de regen valt. En dan beseft Pap
kind pas, dat hij aan 't kampeeren is. Dat is waar ook
de groote tocht naar Tietjerksteradeel. Voorzichtig
gaat dikke Papkind eens op z'n andere zij liggen. Ai,
weer zoo'n verraderlijke scheut!
„Wor wakker, 't sonnetje is al op,
de rege klettert op me kop.
zingt een bekende stem. Dat moet Overstappie zijn.
Die is er vroeg bij vandaag. En Wimpie kon het
blijkbaar ook niet langer uithouden onder de wol.
Buiten de tent hoort Papkind hem rumoeren en,
blijkens de verwarde discussie, die Papkind opvangt,
is het tweetal bezig met theezetten. Soezend luistert
Papkind toe, als ze hém voorloopig maar met rust
laten. Wat zou dat toch wezen met z'n schouder?
Trouwens, hij is heelemaal zoo stijf als een plank,
'n Mooi begin van de vacantiereis!
Buiten struikelt iemand over een tentlijn, er wordt
gedempt gefoeterd en dan is het opeens gedaan met
Papkind's rust.
„Hoe bestaot 't?" hoort hij brullen. „Daor legt
me die dikke nog op se dooie gemak te pitte! Die
wacht seker tot ie se koppie thee en se beschuitje
op bed krijgt. Hé, Papkind, rijze!"
Uit den slaapzak klinkt 'n onverstaanbaar gebrom.
Zelfs onder normale omstandigheden is het een toer,
Papkind tot opstaan te bewegen, doch nu, met z'n
pijnlijken schouder en z'n stijven nek, is de dikzak
heelemaal niet matineus. En dan die regen, die steeds
maar neerstroomt Neen, de situatie beantwoordt
niet erg aan de voorstelling, die Papkind zich van
z'n vacantie heeft gemaakt.
„Vijf minute foor appèl!" tettert Overstappie.
„Nou mot die luie korreporaol erg flug weze, anders
krijgt ie 'n bon. Hei, brigges!" En hij geeft een formi-
dabelen ruk aan den slaapzak.
„We salie 't met 'n pannetje water moete probeere,"
oppert Wimpie en dan zit Papkind opeens weer
rechtop.
„Ai," steunt hij, want er kraakt iets in z'n schou
der. Papkind wrijft eens over de pijnlijke plek en dan
opent hij z'n mond voor een nieuwe klacht. Doch
dit keer zegt hij „Oei!"
„Wat legt ie nou te oeie?" vraagt Overstappie zich
af. „Kom liever 's uit je étui. We motte nog ferderop
fandaog."
„Jij hebt makkelijk praten," zegt Papkind duister.
„Maar ik zit er maar mee."
„Hij ijlt," verklaart Overstappie. „Meheer de
baron is nog 'n tikkie slaopdronke. As u effe uwes
kop buite de tent steekt, heb u 'n reuze douche. Heb
ik ekspres laote anlegge foor meheer de baron.
Doch mijnheer de baron voelt blijkbaar weinig
voor deze verfrissching. Met 'n pijnlijk gezicht wrijft
hij schouder en nek en staart somber naar de grijze
lucht en de druipende berkestammetjes.
„Beleve we 't nog?" vraagt Overstappie dreigend.
„We salie de baron effe in de frije natuur legge.
Hiero, Wimpie, pak se foe te, dan neem ik se kop
„Nee!" krijt Papkind verschrikt. „Niet anpakken!"
En hij zoekt al naar een verdedigingswapen.
„Aha, meheer de baron wil niet angepakt weze,"
stelt Overstappie grimmig vast. „Kom nou toch 's
overend, Papkind.
Wat sit je nou de
heele tijd an je nek
te frummele?"
„Rheumatiek,"
zegt Papkind ver
ongelijkt, doch die
uitleg is niet vol
doende.
„Rimmetiek of
geen rimmetiek, je
komt overend,"
zegt Overstappie
resoluut. „Wimpie,
pak an."
„Maar ik ben
zoo stijf als 'n
hout," verdedigt
de lijder zich wan
hopig. „Ik kan m'n
hoofd niet eens
omdraaien."
„Hoeft ook niet,"
beslist Overstappie.
„Waorom mot je
met alle geweld je
kop omdraoie? D'r
uit!"
„Maar ik kan
niet op m'n beenen
staan," bedenkt
Papkind nu. „Over
al heb ik pijn."
Even is Over
stappie sprakeloos.
„Nou ddt weer,"
brult hij dan. „Gis
tere kon ie niet
meekomme op de
fiets en nou heb ie rimmetiek. En met soo'n men-
schelijk wrak motte wij nou kampeere! Ik sal jou
's wat fertelle, Papkind, as jij nog 's op reis gaot,
mot je wachte, tot d'r weer 's soo'n ritje is foor
ouwen fan daoge.
Dat is nu allemaal wel mooi en aardig, maar daar
is Papkind niet mee geholpen. Steunend krabbelt hij
op de been, z'n botten kraken. Tjonge, wat heeft
dikke Papkind het te pakken. In z'n deken gehuld
strompelt hij de tent uit. Hij rilt, want het is aardig
nat op de hei. En het ziet er niet naar uit, dat de
lucht spoedig zal opklaren. Bibberend staat Papkind
zich te wasschen. Dat moet hij heel voorzichtig doen,
want in geen geval mag hij z'n nek buigen.
„Je sal toch seker wel op de fiets kenne sitte?"
vraagt Overstappie vol bange voorgevoelens.
„Ai!" kermt de arme Papkind, want nu probeerde
hij tóch om te kijken. En overigens is hij van oordeel,
dat het met fietsen vandaag niet veel zal worden.
Wat nu?
„Misschien kenne we hier in de buurt erreges 'n
rolstoel liure," oppert Wimpie.
„Nou wordt ie goed!" barst Overstappie uit.
„En dan kenne wij dat wandelend stuk ouwerdoms-
gebrek seker heelemaol naor Eriesland sleepe!"
Wimpie hou tlt consult
I ja, goede raad is duur. Daar staan ze nu op de
natte hei. Papkind bibberend in z'n deken, Over
stappie met z'n regenjas aan en Wimpie, getooid met
een bontgestreepte badjas. Eentonig ruischt de
regen neer, hier en daar begint de tent al te
lekken.
„Gaan jullie met z'n tweeën maar verder," stelt
Papkind voor. „Dan zal ik wel zien, dat ik naar huis
kom."
Doch dat gaat tegen Overstappie's kameraad
schappelijke gevoelens in.
„Niks d r fan!" beslist hij. „Saoine uit, saome
thuis. Hier, ouwe man. drink dat koppie thee maor
s warm op, dan salie we straks wel 's kijke wat we
doen motte. Gelukkig, dat we 'n hospitaolsoldaot
bij de hand liebbe. Hiero, Wimpie, ondersoek jij de
patiënt 's effe. Maor niet an se nek koinme."
Nu heeft Wimpie als hospitaalsoldaat tijdens de
mobilisatie dagelijks het ziekenrapport meegemaakt,
hij is dus volkomen vertrouwd met de talrijke kwalen,
die het dienstplichtige mannendom plachten te
belagen. Echter, rheumatiek kwam in de praktijk
niet zooveel voor. Wel is er 'n keer 'n adjudant
geweest en die had spit.
„Da's 't selfde," verklaart Overstappie. „En wat
hebbe jullie toen met die adjudant gedaon?"