*>2 15 Als Wimpie zich goed herinnert schreef de dokter een behandeling voor met warme watten. „Laot ie fijn sijn!" juicht Overstappie. „Watte salie d'r hier in de buurt wel bij 'n drogist te krijge wese. Dan maoke wij se warm en Papkind loopt weer as 'n kievit. Kom op, manne." Deze oplossing komt Papkind toch 'n weinig te simpel voor. Die watten kent hij wel, die heeft hij vroeger ook al eens gebruikt. Maar het staat te bezien, of hij vandaag dan al weer op de fiets kan zitten voor zoo'n verren rit. „As we je nou 's masseerden," stelt Wimpie voor, maar Papkind begint al te schreeuwen als Wimpie alleen maar naar z'n nek wijst. „Kaorsfet mot ook reuse goed wese," mijmert Overstappie. „Of anders 'n stukkie konijnevel." ,,'n Kruiebitter kan anders ook aordig helpe," bedenkt Wimpie nu. „En dan wil jij seker wel effe naor 't dorp om 'n flesch fan dat spul te haole," veronderstelt Over stappie boosaardig. „We doen 't anders, manne. We gaone met de trein." „Dus niet nicer fietsen?" vraagt Papkind. Hij begint weer hoop te krijgen. „Naor Arnhem sal je nog wel kenne trappe," veronderstelt Overstappie. „En dan soeke we daor 't station op. Is ie foor mekaor of niet?" Inderdaad, dit is een prachtige oplossing. Wel is waar is in het kampbudget geen rekening gehouden met een treinreis van Arnhem naar Friesland, doch er staat tegenover, dat ze nu minstens een dag minder onderweg zijn. En aldus wordt besloten. Hijgend en steunend beklimt Papkind z'n fiets, nog even heeft hij het kwaad te verantwoorden als er bij Oosterbeek 'n heuvel genomen moet worden, maar dan is het leed dan ook geleden. Ze zakken nu den berg weer af en „onderlangs", naast den Rijn, rijden ze de Geldersche hoofdstad binnen. Het station is gelukkig niet ver en als blijkt dat ze nog wel vijf kwartier den tijd hebben eer een trein naar het noor den gaat, raakt Overstappie heelemaal enthousiast, want 't is Vrijdag en bijgevolg is er markt te Arnhem. „Dan gaone we pruime ete," glundert hij. „Niks soo goed foor 'n stijve nek als rijpe pruime. De Betuwe is vlak bij en dus zijn er op de markt prachtige goudgele pruimen te krijgen. Of Overstap- pie's recept nu goed is of niet, in elk geval voelt Papkind zich al een stuk beter. De belangstelling van Wimpie gaat meer uit naar den markthoek bij de oude Sabelpoort. Daar zijn de standwerkers bezig met hun sigaren, hun onverwoestbare horloges, hun sokophouders en hun scheermesjes. En het is vooral dit laatste artikel, waarvoor Wimpie zich interesseert. Is hij niet de alleenvertegenwoordiger van het onfeilbare mesje „Gauwglad"? In z'n rugzak heeft hij zelfs 'n heel partijtje van die prachtmesjes meegenomenje kunt nooit we ten of er in Tietjerksteradeel voor hem nog zaken te doen zijn. Bij de vischhal, vlak naast den machtigen Eusebinstoren, is de rommel markt. Van alles is daar te krijgen, slechts een afdoend middel tegen rheumatiek ont breekt helaas Maar dan wordt het tijd, dat ze in den trein komen. De blijde begroeting in het verre Tietjerkfc&é steradeel. Naar Friesland. „Móórdweer!" zegt Overstappie schamper, als ze over de Arnliemsche viaducten rijden. De regen striemt tegen de coupé-raampjes en in de diepte glimt het natte asfalt van de Steenstraat. En dan moet Overstappie opeens grinniken. „As malle Papkind geen stijve nek had gekrege, satte wij nou in die rege op de fiets te trappe." En zoo ziet u, dat aan alle dingen ten slotte 'n goede zijde zit. Patiënt Papkind heeft zich intusschen behaaglijk geïnstalleerd en paft een dikke sigaar. Als hij 'n beetje voorzichtig zit, voelt hij z'n nek niet eens meer. Praats begint hij ook al weer te krijgen en nu blijkt, dat hij vroeger al eens door Friesland gereisd heeft. Dat is meer dan de beide Amsterdammers kunnen verklaren, want die zijn nooit zoo hoog in 't noorden ,,'t Mot d'r altijd vrieze," weet Wimpie. „En ze knauwe d'r geweldig." „Je verstaat 't zóó," beweert Papkind. „Ik kon al aardig meepraten." 't Wordt 'n gezellige reis. Er stapt een heer in, die meteen 'n formidabele pijp stopt, ook in 't veld leger geweest is en vermoedelijk als herinnering aan dien tijd 'n pak miezemanskaarten in z'n zak heeft. Ondanks de handicap van z'n stijven nek smaakt Papkind de voldoening, dat hij tweemaal achtereen den pot wint. En dan wint de heer met de pijp, die iri zekeren zin 'n eollega van Papkind is, want hij was ook korporaal. „Tja, tege die hooge ken niemand op," meent Overstappie. Zoo komen ze te Leeuwarden, 't Begint al duister te woTden als het drietal eindelijk door het vlakke land van Friesland naar het einddoel fietst. Erg snel gaat het niet, want Papkind moet heel voorzichtig rijden. En bovendien weten ze den weg niet. Daar nadert 'n fietser, 'n stoere knaap met 'n pluk stroo- blond haar onder z'n pet uit. „Goeienavond," groet Papkind en hij maakt zich gereed om heel omstandig naar den weg te gaan vra gen. „Joun!" zegt de blonde reus en hij trapt door. „Wat sei die?" vraagt Wimpie onthutst. Ja, in den trein heeft Pap kind wel hoog opgegeven over z'n kennis van de Frie- sche taal, doch hier schiet 5>,XZ': die kennis toch te kort. Vermoedelijk betrof het hier een Frieschen avondgroet. „En jij sou nog wel foor tolk spele," hoont Over stappie. „Dat ken goed worde, je ferstaot d'r geen fluit fan. Hadde we nou maor 'n kursus Friesch foor beginners gevolgd eer we op reis gonge. Doch verderop heeft het gezelschap meer succes. Er staat ergens 'n vriendelijk wijfje met 'n blinkend oorijzer bij 'n winkeltje en als Papkind een inleidende bespreking opent, blijkt zij hem best te verstaan. Of zij hier in de buurt ook 'n zekeren Jilles weet? ,,'n Frijer met 'n moordkuifie," helpt Overstappie. „Bedoele jou die jongkerel, die met dat Holland- sche famke 'trouwd is?" informeert het vrouwtje. Ja, die weet ze wel te wonen. En haarfijn legt ze den weg uit. 't Kan niet missen, steeds maar „rechtuut" tot ze langs de „skool" komen en dan „efkes naar reks, daar leit Jilles zien huus". Ziezoo, dat weten ze dus. En inderdaad, ze rijden rechtuit, ze vinden de school en dan ligt er verderop 'n typisoh Friesch huisje met 'n grooten stal er achter en 'n bakhuis opzij, 'n Bloementuin is er ook en daar staat 'n boertje op klompen naar de lucht te kijken, z'n wonderlijk kuifje staat steil rechtop. Het is Jilles. Niet langer als veelgeplaagd soldaat of schutterige bruidegom, doch thans als werker op zijn eigen grond. En hij ziet er opeens veel zelf bewuster uit. Kijk, daar komt Mientje ook aan hollen. „Jou moete goed begriepe, ik had 'dacht, dat jullie morgen kwamen," zegt Jilles. „Papkind is onderweg gammel geworden," ver telt Overstappie, en zoodoende. Hoe dit zij, de vreugde over het weerzien is groot. Voor dien stijven nek weet Jilles wel 'n ouderwetsch boerenmiddeltje en hij heeft ook nog 'n bedstee, waar Papkind in kan overnachten. Veel valt er te vertellen, maar dan moet het ge zelschap naar bed, want morgen is 't weer vroeg dag. Voor de Hollandsche gasten heeft Jilles 'n heel programma in elkaar gezet; ze zullen wel zien. En dan valt de nacht over Tie- t jerksteradeel. L.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 15