DE TERUGKOMST VAN OOM JURRIAAN DOOR J. GERHARD TOONDER 18 Dat was een volgend punt van overweging. Stel, dat Milly ongelijk had wat dan nóg? Ik was niet rijk, en wanneer ik er ooit toe zou besluiten, mijn hart aan een vrouw aan te bieden, dan moest ik haar daarmee ook mijn armoede aan bieden. En Mona kende de armoede te goed, zij zou haar te zeer vreezenzij zon mij er om afwijzen. En zelfs als zij niet van oom Jurriaan hield en de armoede geen bezwaar vond. dan nog had zij een hekel aan mij, omdat ik haar geschaakt had. Ik wist niet, hoe ik daar ooit verbetering in zon kunnen brengen. Zij had geen enkele reden om zoo verliefd op mij te worden als ik het op haar was Toen ik op dit punt van mijn overpeinzingen gekomen was, had ik er genoeg van. Ik vond, dat het beter zou zijn om maar te ver trekken en de boodschap achter te laten, dat ik niet langer kon wachten het zou me moeilijk vallen, haar nu te ontmoeten. Ik opende de deur en deed een pas in de gang en toen stond ik precies voor oom Jurriaan's kamer, de kamer met het wassen fruit en de gebloemde crapauds. De deur stond op een kier en ik hoorde daar vorken op bordjes tikkelen en het brokkelen van een eier schaal. De familie was blijkbaar aan het ontbijt. Ik wilde zachtjes verder loopen, maar juist hoorde ik oom Jurriaan zeggen: „Die jongeman zit nog op je te wachten, Mona." „Ja. Ik zal opschieten." Dat was de oude Mona niet; zij sprak zonder een spoor van bitterheid of wantrouwen. „Heb je er vermoeden van wat hij komt doen!" Ik weet, dat het heel onbehoorlijk is om bij deur kieren gesprekken af te luisteren en ik doe het niet graag. Ik had het nu ook zeker niet willen doen, maar de toon, waarop oom Jurriaan sprak, hield mij vast. Die toon was ménschelijk; zoo had ik kunnen praten of een ander, maar de Jurriaan Kandel dien ik kende, niet het was zacht en vriendelijk. „Ik denk, dat hij me wil vragen, wanneer ik weer kom poseeren." „En wanneer doe je dat?" „Ik weet niet." „Wordt het een goed schilderij?" „Ik heb het niet gezien. Ik weet ook niet of ik nog eens voor hem ga poseeren." „Maar waarom niet, meisje?" Boem -boem-boemzei mijn hart haastig. „Waarom zou ik het doen en wanneer? U hebt gezegd, dat wij vanmiddag samen uitgaan.. „Ja, het is mooi weer. We kunnen het Gooi eens inrijden. Lijkt je dat leuk?" „Nou." Wanneer dit opzet of berekening van haar was, om hem, zooals de danseur mij had verteld, in te palmen, dan acteerde zij wel bijzonder goed. En wanneer het geen opzet was, dan was het des te erger voor mij. „Maar je zou morgen kunnen poseeren." „Ja, dat zou kunnen." „Eh.peinsde oom Jurriaan, „nee, morgen kan het ook niet. Morgen moet je iets gaan koopen, wat kleeren en toilet-artikelen en zooOver morgen moet ik voor zaken naar Den Haag. Ga jij dan mee?" „Graag natuurlijk." „Dan komt.... Donderdag. Donderdagochtend komt mijn advocaat om over die koelkasten- geschiedenis van je vader te praten. Maar 's mid dags zou je best weer naar Peter Egbertszoon kunnen gaan." Stilte. „Waarom doe je 't niet? Waarom heb je er geen zin in? Peter is toch een aardige jongen." „Hij is net als die anderen, geen haar beter," oordeelde Mona. „Hoe bedoel je?" „Ze zijn allemaal op u af komen zwermen als vliegen op een.hoe noemen ze dat ook weer?" „Op een teerton," vulde oom Jurriaan aan. „Er was er niet één bij, die aan u dacht; ze dachten alleen maar aan zichzelf en aan wat ze van u wilden KORTE INHOUD. Pieter Kandel. een jonge en arme sebil- der, ontdekt in een uitdragerswinkeltje te Amsterdam een oud schilderij, vermoedelijk van Van Goyen. Van zijn rijken oom Jurriaan Kandel uit Amerika wil hij het geld, f 40. leenen, doch deze weigert het hem te geven. Pieter ontmoet zijn neef Dries Putter, een verlegen jongeman, dien hij aan de pianiste Sonia Velmy voorstelt. Dries wil z'n neef het benoodigde bedrag leenen, doeh door diens ontactisch op treden wordt de prtfs van 't schilderij nn tot f 75.ver hoogd. Intusschen bereidt Henrietta, een 50-jarige nicht van Pieter, een grootsch feest voor ter eere van oom Jurriaan, waarbij alle familieleden tegenwoordig zijn. Pieter heeft in middels een neef ontmoet, 'n echten fat en geldjager, die eveneens Peter Kandel heet. Deze wil met hem vriendschap sluiten om te trachten samen in het bezit te komen van oom Jurriaan'8 geld. Dries Putter is wederom bij Sonia op bezoek geweesthij heeft z'n destijds gemaakte fout ingezien en nu een bedrag van f 75.bij haar voor Pieter achtergelaten. Het doek blijkt evenwel juist verkocht te zijn. Voor Peter's l>enedenburen, de gebroeders van Lier, moet hij een schil derij taxeeren. Hij vermoedt, dat het een Van DijcK is. Mona van Arkel, een jong en arm meisje in Den Haag, is het eenige familielid, dat niet op 't feest van oom Jurriaan verschenen is. Peter krijgt opdracht haar bij zijn oom tc brengen, waarin hij slechts met grootc moeite slaagt. Dries en Sonia hebben zich inmiddels verloofd. Peter is verliefd op Mona van Arkel. hebben. En bij hoorde er ook bij. U vertelde me zelf, dat hij zelfs het hardste liep, en ik houd niet van parasieten." „Maar...." begon oom Jurriaan, en hij wilde misschien wel allerlei aardige dingen van me gaan vertellen; maar toen schoof een stoel opzij. Nu kwam ze naar de deur. Een honderdste seconde aarzelde ik wat ik zou doen wegrennen, de trap af, of terugspringen in het zijkamertje. Ik besloot tot het laatste, ik wilde ten minste afscheid van haar nemen. Toen ze binnenkwam, stond ik rustig bij het raam. „O, dag...." zei ze. Er was op haar gezicht nu niets meer te zien van dien glimlach, dien ik in haar stem hoorde toen zij met oom Jurriaan sprak. Zij keek heel gewoon, koel-afwachtend. Maar wel viel het mij op, dat ook zonder glimlach die harde trekken van haar gezicht verdwenen waren. „Goeden morgen," zei ik. „Ik moet je iets op biechten." „Is het heusch! Ik hoop, dat het niet ernstig is en ga er toGh bij zitten." „Dank je," wees ik af, „ik sta liever. Vond je het trouwens beslist noodig om me hiér te ontvangen?" „Er was niet op je bezoek gerekend." „Het is hier in ieder geval ongezellig genoeg om de menschen gauw op de vlucht te jagen," prees ik. „En ik was een minuut of vijf geleden dan ook al op weg om maar weer naar huis te gaan, toen liep ik de gang al opIk bedacht me, omdat ik hoorde wat jullie in de kamer hiernaast bespraken. Het spijt me, dat ik je afluisterde, maar dan moet je maar niet zoo stom zijn om over zulke dingen te praten, als de deur open staat. Voel je er in deze omstandigheden iets voor, om me in mijn gezicht te zeggen wat je tegen me hebt!" Haar oogen werden groot, fel; van woede, of van verbazing. „Je noemde me een parasiet," zei ik, „maar als oom Jurriaan eerlijk is, zal hij je verteld hebben, dat ik met een gewoon, zakelijk voorstel bij hem kwam, waar hij op in zon zijn gegaan, als ik hem een schandelijk hoog percentage van de winst had afgestaan. Heb je nog meer redenen om een hekel aan me te hebben?" „Ja," zei ze nu, kortaf. „Maar...." „Dan moet het zijn, dat ik je persoonlijk afstoot," knikte ik. „Het spijt me.... en meer dan ik je zeggen kan. Ik zal je niet vragen om nog eens voor me te poseeren. Bonjour." En ik liep weg. Wat moet men doen, wanneer men zich ongelukkig en verdrietig voelt? Wat moet men doen, wanneer men met 'n kouden trots bonjour heeft gezegd tegen het meisje, dat men zoo hevig en heelemaal lief heeft? Het was niet zoo erg om hoogmoedig afscheid van haar te nemenerger was wat daarna kwam het rondloopen en niet weten wat te doen. Erger was ook het nuttelooze overdenken van hoe alles gegaan was en hoe het had kunnen gaan. Het eenige middel dat ik uitvond ter bestrijding van hartpijn en ellende, was schoppen, trappen en slaan. Ik gaf een schop tegen mijnheer Hanger's deur, toen ik er langs liep. Mijnheer Hanger kwam naar buiten en staarde mij mompelend na toen ik de trap beklom met een schop tegen iedere trede. Ik gaf een schop tegen het beschotje onder het loket- raam van de heeren van Lier, zoodat dit loketraam onmiddellijk openging om doorgang te verleenen aan de hoofden van Albert., Hendrik en Bernhard. In mijn eigen appartementen was het lang zoo aardig en troostrijk niet; toen ik mijn matras eens flink had uitgeklopt om ook in nood en tegenslag liet nuttige met het aangename te vereenigen, vond ik nog de kracht om het kersebloesemschilderij van het spieraam te trekken en te verscheuren. Daar zat ik dus. Nu moest ik afleiding hebben. Ik wilde niet denken, ik kón niet denken; ik balde mijn vuisten en drukte mijn nagels in de palm van mijn hand. Er kwam afleiding. Er werd geklopt, en toen ik, als antwoord, iets bromde dat het midden hield tusschen ja en nee, ging de deur open en er kwam, steunend op een wandelstok en zich verheffend boven een gele regenjas, een glimlach naar binnen. Die behoorde toe aan mijn dierbaarste familielidPeter Paul Adriaans- zoon Kandel, den danseur. „Zoo," zei ik. „Ben jij daar ik vroeg me al af waar je zou zitten. Het is al haast een dag geleden dat ik je ergens zag spionneeren." „Tut tut tut," sprak hij. „Het schijnt dat je opge wonden bent." Ja, knikte ik. „Zoover opgewonden, dat het niet verder kan." „Ik zou zeggen...." peinsde hij, „ik zou bijna denken dat je ruzie hebt gehad. Of vergis ik me daar in? Wat is er gebeurd?" „Iets dat jouw spionnenneus ontgaan is," zei ik vinnig. „Hm. Je bent een onhebbelijk kereltje," stelde hij vast. „Maar het aardige is, dat ik je over iets kwam spreken dat niet alleen met oom Jurriaan te maken heeft, maar ook met jou. Het heeft iets te doen met antieke schilderijen." En nu had hij me overtroefd. Tegen mijn zin stot terde ik „Wat is er m-m-m-met oude schilderijen?" „Daar had ik jou juist iets over willen vragen. Misschien kan ik je er ook iets over vertellen; maar aangezien je niet in de juiste stemming bent, zal ik maar liever vertrekken." Ik keek zwijgend, met gekruiste armen, toe hoe hij statig naar de deur schreed en een voet over den drempel bracht; maar aangezien ik toen wel inzag, dat het hem ernst was, ontkruiste ik mijn armen en erkende mijn nederlaag. „Laten we verder geen onzin verkoopen," stelde ik voor. „Wanneer je iets te vertellen hebt dat werkelijk de moeite waard is, neem ik terug wat ik gezegd heb." „Kijk, kijk," glimlachte hij. „Het verstand breekt door. Ik heb één voorwaarde." „Die is?" „Dat je niet alleen luistert naar wat jou interes seert, maar mij ook gelegenheid geeft om je een paar redelijke voorstellen te doen." „Goed," gaf ik toe, „je mag zooveel voorstellen doen als je wilt." Hij installeerde zich behaaglijk in mijn armstoel en stak een sigaret op. Toen vroeg hij„Vertel mij eens wie is Verhoef, in Haarlem?" „Een restaurateur," zei ik verrast. „Hoe kom je aan dien naam „Dat zal ik je vertellen. Op Zaterdagmiddag, toen

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 18