DE TERUGKOMST
VAN OOM JURRIAAN-"—
22
en liet was opmerkelijk
hoe rood en verwilderd
dit was.
Betsy wendde zich om.
Vervolg van blz. 19
Ik liep langzaam naar mijn ezel en bekeek het
schilderij. Het zou goed worden, dat zag ik.
Nu herinnerde ik mij, wat mijn laatste leermeester
me gezegd had, toen ik afscheid van hem kwam
nemen. „Een kunstenaar moet drie dingen hebben.
Het eerste heet techniek; die kun je koopen, die heb
jij van mij gekocht en ik heb je goede waar geleverd.
Het tweede heet talent, en dat had je vanaf je
geboorte. Het derde heeft geen naam en is niet te
koop en wordt ook niemand bij zijn geboorte ge
geven. Dat krijg je misschien eens van den goeden
God, dat kun je vooruit nooit zeggen. Het blijft soms
over uit groot geluk of groot verdriet; dan is het er
ineens, dan ben je kunstenaar." Het maakte toen
niet veel indruk op me, maar nu ik me die woorden
herinnerde, knikte ik, zonder verwaandheid.
Ik nam liet palet in mijn hand en den bundel pen-
seelen. Maar nog voordat ik één streek had gedaan,
kwam er iets tusschenbeide. Er schalden stemmen
van de straat langs den gevel; schelle stemmen,
doffe stemmen, booze stemmen. Zij drongen binnen
door mijn open venster, ik móést hen hooren en her
kennen. En met '11 zucht legde ik alles weer ter zijde
om uit het raam te kunnen kijken. Ik zag, dat mijn
tusschenkomst daar onontbeerlijk was.
Behalve op Sonia's etage was er op iedere ver
dieping van het huis wel een teeken van belangstel
ling. Van mijn hoogen uitkijkpost zag ik mijnheer
Peukelaar's baardige hoofd uit een venster steken,
met de oude juffrouw Spijker, de werkster met de
onfrissche nagels. Daaronder hing uit het midden
raam Albert van Lier, uit het rechterraam Hendrik
van Lier, uit het linkerraam Bernhard van Lier. Op
de stoep stond, gelijk een kasteelheer op zijn bordes,
mijnheer Hanger in verdedigende houding. Op de op
een na bovenste stoeptrede bevond zich 'n vrouwelijk
wezen dat, op de kruin gezien, herinnerde aan mijn
nicht Betsy Putter, met naast haar nicht Henrietta
Bosma. Geheel gelijkvloers merkte ik dan ten slotte
nog een taxi-chauffeur op, die naast zijn voertuig
stond te wachten.
Ik rende de trappen af en bereikte de beneden
gang juist op tijd om mijnheer Hanger op luiden toon
te hooren zeggen:
„Begin maar eens me te betalen, ik heb je gele
verd.
„Betalen!" snoof Betsy.
„Over betalen gesproken. merkte de chauf
feur beneden op.
„Ik heb geleverd: twaalf enkele neuzen, zes neuzen
met snor, zes neuzen met snor en bril."
„Niemand heeft om dien rommel gelachen," weer
legde Henrietta.
Ondertusschen genoot ik een uitzicht, dat geen der
anderen, lager geplaatsten, had. Mijn oog viel op de.
taxi, over de taxi heen, en daar ontwaarde ik een
schouwspel dat mij uitermate boeide.
Aan die andere, van ons afgewende zijde van het
voertuig opende zich namelijk langzaam het portier,
zonder twijfel daartoe aangedreven door een hand,
welker eigenaar zich in 't inwendige moest bevinden.
Een tel later kwam er een hoofd tiaar buiten, een dik,
blozend hoofd een paar schouders, een heele man....
„Kijk," zei ik, „daar gaat Dries."
En Dries, die juist ongemerkt ontsnapt was uit een
taxi, waarin hij, blijkbaar tegen zijn zin, gevangen
werd gehouden, rende langs de Prinsengracht met een
snelheid, waartoe ik hem nimmer in staat liad
geacht.
„Dries!" riep Betsy.
„0 gunst!" kreet Henriëtta.
„Hé hij houdt stil!" waarschuwde mijnheer
Peukelaar, die het ruimste uitzicht had.
Dries hield stil, in het gezicht van de vrijheid. We
zagen hem even, aarzelend, midden op den rijweg
staan, en toen wendde hij zich om en keerde in bijna
hetzelfde tempo terug.
„Die is an het treene," meende juffrouw Spijker
eenige etages boven ons.
„Hij gaat nu sneller," oordeelde Albert van Lier.
Inderdaad was Dries' snelheid bepaald angstwek
kend. Hij scheen er trouwens zelf bang van te worden
nu hij zich omgedraaid had en weer naar ons toe
kwam stormen, konden we hem pal in het gelaat zien,
krampachtige bewegin
gen en benauwde ge
luiden toen zij zich op
de nauwe stoep langs
Henriëtta heen wrong en de chauffeur moest haastig
opzij springen om niet verpletterd te worden; maar
toen kon zij zich met uitgebreide armen midden op
den rijweg opstellen om haar op hol geslagen zoon
tot. stilstand te brengen.
Ik rekte me intusschen uit om een beter overzicht
over de plaats des onheils te krijgen. Het was duide
lijk, dat er een oorzaak moest bestaan voor Dries'
terugkeer; en ik dacht die te bespeuren toen ik, heel
in de verte, een slank meisjesfiguurtje zag naderen.
„Hé, dame," zei een stem uit een vrachtauto,
„gaat uwé es effe een millimeter opsij."
„Ho, Dries!" schreeuwde Betsy.
„Sou het een sirrekus sijn?" opperde een melkboer,
die naast den vrachtauto stond te wachten.
„Ja, natuurlijk," viel een slagersjongen hij. „Moet
je zien nou neemt die paarse pias een anloop en
spring bove over dat dikke wijf heen.
Maar zoo een vermetel voornemen als hem hier
toegeschreven werd, koesterde Dries niet. Hij deed
nog een wanhopige poging om langs den waterkant
te ontsnappen, maar Betsy was hem voor en bezette,
na 'n lenigen sprong, den lialven meter vrije ruimte
die daar was.
Dries stiet 'n amechtigen noodkreet uit, minderde
vaart en rende ten slotte uit wanhoop dezelfde taxi
weer in, waar hij eenige minuten geleden met gevaar
voor eigen leven uit ontsnapt was.
„Dries, kom er uit," gebood Betsy.
„Als het u hetzelfde blijft, juffrouw, zou ik af wil
len rekenen," opperde de chauffeur.
En op dit historische moment trad Sonia binnen
onzen kring. Zij groette niet, zij stelde zich niet voor,
zij zag ons niet eenszij liep regelrecht naar Dries toe,
nam zijn hand en trok hem als 'n onwilligen schoot
hond met zich mee.
„Ben jij daar, Dries?" vroeg ze zacht. „Ik ben blij
dat je gekomen bent."
Dat was alles. Betsy liet van verbazing haar heupen
weer los. Henriëtta werd achteloos tegen den muur
gedrukt toen het tweetal passeerde, ik week opzij en
mijnheer Hanger spuwde zijn snor uit. Zoo ver
dwenen zij naar binnen.
„Dat is. het toppunt. hijgde Betsy. „Dat
is. ongehoord.
„Als u mij nu betaalde..opperde de chauffeur.
„Die man denkt alléén maar aan geld," klaagde
Henriëtta.
„Betaal hem dan," siste Betsy; en terwijl Hen
riëtta nu met geopende beurs en verontwaardigde
blikken op den chauffeur toetrad, kwam Betsy,
opgericht in volle lengte en breedte, voor ons staan.
„Laat mij er door!" gelastte zij.
„Ik laat je niet door," antwoordde ik. „Ik ben
niet voor je te spreken."
„Met jou heb ik niets te maken. Ik wil mijn kind
terug! Mijn jongen is hier door een vrouw naar bin
nen gelokt! Ik ben zijn moeder!"
,,Je, kind is een welvarende baby van zesentwintig
jaar," bracht ik in herinnering, „en die vrouw, die
hem hier binnenlokte, is een aardig, degelijk meis
je.
„Dank je, Peter," zei Sonia, onverwacht weer
achter me opduikend. „Maar laat haar binnenkomen,
ik wilde tóch met haar spreken."
Ik ging beduusd opzij en Betsy Putter stormde
naar binnen, met Henriëtta in haar wervelend
kielzog.
Nu ik begreep dat over het lot van Dries en Sonia
beslist ging worden, overwon ik de antipathie
tegen mijn familie; de nieuwsgierigheid kreeg
de overhand. Terwijl ik den optocht van ren
nende en hijgende vrouwen naar boven volgde, be
dacht ik echter ook, dat de inlichtingen, die ik dezen
ochtend van mijn neef, den danseur, had gekregen,
wel eens een belangrijke factor zouden kunnen zijn
in het gesprek, dat nu ging komen.
Ik trad dus, achter de anderen aan, bij Sonia
binnen. Daar lag Dries, nog slechts ten deele her
steld van de gevolgen zijner snelheidsontplooiing, in
een stoel te hijgen. Betsy snelde op hem toe, waar
schijnlijk om hem aan haar moederlijken boezem te
drukkenmaar toen hij 't gevaar zag naderen, sprong
hij op en bracht zich achter een stoel in veiligheid.
„Dries. hijgde Betsy bewogen, „jongen.
„Wilt u gaan zitten?" noodigde Sonia kalm uit.
„Dan kunnen we rustig praten."
Maar Betsy ging niet zitten.
„Kom, Dries," commandeerde zij.
„Het. begon Sonia.
„Ik praat niet -met u, juffrouw. Ik kom mijn
jongen halen," sneed Betsy af. „Kom, Dries!"
„Maar uw jongen laét zich niet halen," waar
schuwde Sonia.
„Dries geen onzin. Je komt."
„Dries verkiest hier te blijven," ging Sonia voort.
„En aangezien hij al zoo groot is, dat hij niet meer op
den arm drie trappen afgedragen kan worden, doet
u er beter aan met maar te gaan zitten."
„Dries ik waarschuw je.
„Ik kom niet," zei Dries, en van schrik over zijn
eigen moed verslikte hij zich.
„Wat zeg je?"
„Ik kom niet," herhaalde Dries, „ik blijf hier."
„Zóó'n jongen," prevelde Henriëtta hoofdschud
dend. Maar Betsy wendde zich nu tot mij, die bij de
deur was blijven staan.
„Wie is die juffrouw, Peter? Een vriendin van je?"
Ik knikteik was vastbesloten zoo weinig mogelijk
te zeggen.
„Je moest je schamen, Peter! En u, juffrouw-zal-
ik-maar-zeggen, u, die 'n jongen jongen in 't ongeluk
wilt storten, die een zoon van zijn moeder afhaalt,
u, juffrouw van
„Zwijg! Ga weg! Er uit!"
Het was niet Sonia, die deze woorden brieschte;
Sonia leunde kalm tegen den vleugel en leek niet
van plan, zich ergens boos om te maken. Het was
Dries. Hij was ineens bleek geworden, hij liad zijn
vuisten gebald en kwam van achter zijn stoel te
voorschijn in zoo'11 dreigende houding, dat Betsy
plotseling haar mond hield en een paar passen achter
uit deinsde.
„Ga weg!" herhaalde Dries heesch. „U achtervolgt
me overal. U laat me geen ruimte om adem te halen.
U sleept me overal mee naar toe en praat me vóór
wat ik zeggen moet, maar hiér zult u me met rust
laten.
„Je komt in opstand!" hijgde Betsy ademloos.
„Hoe kóm je er bij waar die malle meid bij is
„Er uit!" donderde Dries. „Er uit! U beleedigt
haar!"
Betsy zonk, snakkend naar adem en krijtwit, op
een stoel. Dries haalde diep adem, blijkbaar om har
tig voort te gaan, maar Sonia voorkwam hem.
„Stil, Dries. Zij is je moeder."
„Dat kan me niet schelen!" tierde Dries. „Ze
dringt hier binnen, ze wil me meesleepen, ze beleedigt
jou!"
„Maar ze is je moeder."
Ik bewonderde Sonia, want datgene, waaraan zij
een einde trachtte te maken, moest, naar mensehelijke
berekening, juist iets heerlijks voor haar zijnniet
alleen omdat Betsy onaangename dingen te hooren
kreeg, maar vooral omdat op dit oogenblik in Dries de
mén geboren scheen te worden. Toen beheersflite zij
zich, zij toonde blijdschap noch instemming, en
legde hem het zwijgen op.
„Wat wil je dan?" bromde hij.
„Met haar praten," zei Sonia.
„Ik. praat. niet. stamelde Betsy.
„Dat hoeft ook niet beslist," troostte Sonia, „als
u maar even naar me luistert. U hebt gelijk dat u
zich bezorgd maakt over Dries, want het gaat heele-
maal verkeerd met hem."
Er kwam een uitdrukking van ontzettende ver
bazing op Betsy's gezicht; maar die verbazing kon
niet weerhouden dat ze zei:
„Omdat hij in dit huis gekomen is!"
„Pardon," merkte ik op, „niet omdat hij in dit huis
gekomen is, maar omdat jij het hem verbood."
„Dries zag, dat er geen kwaad in stak om hier te
komen," verduidelijkte Sonia, „hij deed er niemand
mee te kort, hij kon er niemand leed mee doen en
kwam niet in aanraking met verkeerde dingen. Daar
om kon hij niet begrijpen dat u zich er tegen verzette
hij deed het tóch, en toen u het hem te moeilijk
maakte.
„Hij deed het tóch," knikte Betsy somber.
„Waarom zou hij het, niet doen?" informeerde
Sonia.
„Omdat ik het hem verbood!"
„Waarom verbood u het hem?"
„Omdat.... omdat...." aarzelde Betsy en ze
besloot bits: „Ik ben jou geen rekenschap verschul
digd."
Vervolg op blz. 24