VOOR EN NA DE
BEHANDELING
«foor
Fred. Balling er
Toen lady Sandra Eller-
bee haar man vertelde,
dat ze van plan was
den Atlantischen Oceaan
over te vliegen, verzocht
hij haar, het niet te doen.
Ze had 't recht niet, haar leven te wagen, zei hij
dat kwam niet te pas tegenover hem en 't kwam
niet te pas tegenover haarzelf.
,,Ben je nog niet beroemd genoeg?" vroeg hij.
„Nee," zei ze. ,,Nog lang niet. Ik denk aan later
als ik vijfenveertig ben en niet meer meetel, en als
jij de beroemdste man van 't land bent. Ik moet iets
grootsch hebben om aan terug te denken, Frank.
Anders is 't geen leven."
Hij gaf den strijd maar op. „Je neemt toch zeker
radio mee?" vroeg hij.
„Nee. Ik maak de machine geen gram zwaarder
dan noodig is."
„Ik had je beter onder den duim moeten houden,
Sandra."
Dat ergerde haar. Ze zei hooghartig: „Ik laat me
nu eenmaal niet onder den duim houden. Dat weet
je."
„Wanneer ga je?"
„Dat weet ik nog niet. De bus is in ieder geval
kant en klaar."
„Weet je moeder 't al?"
„Hemeltje nee! Deen mensch weet 't."
Dien avond echter wist heel Londen, dat lady
Sandra Ellerbee, de bekende pilote, automobiliste
en ontdekkingsreizigster, alleen naar New York ging
vliegen. Zij vertrok den volgenden dag, ten aan
schouwen van minstens tweeduizend vurige bewon
deraars. Ze stond in een overall bij haar toestel, groot
en slank en knap; haar grijze oogen tintelden van
opwinding in haar pikante, gebruinde gezichtje, haar
korte krullen wapperden in den wind, en ze lachte
tegen de camera's.
„Ik vlieg naar New York in minder tijd dan
Lindbergh noodig had om naar Parijs te komen,"
zei ze.
Toen het vliegtuig begon te starten, kwam er een
auto aanschieten en een jongeman holde naar het
vliegveld.
„Lady Sandra Ellerbee al weg?" vroeg hij.
„Daar gaat ze," zei een man. „Kijk.
De menigte juichte nog. Een vrouw zei meewarig
,,'t Zal mij benieuwen of ze nog ooit .terugkomt."
„Ssst!" zei een andere vrouw, ,,'t Is haar man."
De persfotografen wendden zich gretig naar hem
om. Ze hadden medelijden met hem, want hij zag er
diep ongelukkig uit, maar je werk is je werk.
In hun verslagen over ladv Sandra's vertrek ver
telden de avondbladen, dat haar man niets geweten
had van haar voornemen, en slechts toevallig van
een vriend iets had gehoord. Maar dat werd later
tegengesproken. Meneer Ellerbee had 't wel degelijk
geweten. Als één vrouw zoo'n vlucht kon volbrengen,
dan was zijn vrouw het. Hij had grif zijn toestemming
gegeven. En toen ging een sensatielievend publiek
aan weerszijden van den oceaan zitten wachten. Een
mailschip en twee vrachtschepen rapporteerden, dat
ze het vliegtuig van lady Sandra gezien hadden. Een
Fransch schip had 's nachts het geronk van een motor
boven zich gehoord. Daarna kwam er geen nieuws
meer. Lady Sandra was zoek, en de wind, die oost
was geweest, draaide naar noordwest en groeide tot
een orkaantje.
Ladv Sandra's moeder bestierf het bijna van angst,
maar lady Sandra's echtgenoot vertrouwde nog
steeds, dat alles in orde was. Hij kon ieder uur bericht
uit New York krijgen van haar behouden aankomst,
zei hij tegen de journalisten. Luchtvaartdeskundigen
wezen er echter op, dat lady Sandra al tien uur over
tijd was. Nu kón ze New York niet eens meer berei
ken met haar eendekker daar had ze geen benzine
genoeg voor. De kranten begonnen er een hard hoofd
in te krijgen.
Toen men alle hoop had opgegeven, kwam van
den kapitein van de vrachtboot Lily Burns bericht,
dat hij lady Sandra Ellerbee aan boord had, levend
en wel. Zoowel te New York als te Londen waren de
opwinding en de opluchting ontzaglijk, want in beide
hoofdsteden was de vliegster bekend en geliefd. De
kranten seinden naar alle kanten om nadere bijzon
derheden. Wilde lady Sandra een artikel schrijven
over haar vlucht en haar redding? Ze inocht haar
honorarium zelf bepalen. Lady Sandra gaf geen
antwoord.
Er gingen vier dagen voorbij. Toen vingen een
stuk of zes schepen een S.O.S. op van de Lily Burns.
Dringende verzoeken om bijzonderheden. geen
antwoord. tot de kapitein, eenige uren later, zijn
reeders berichtte, dat alles wél was aan boord en
het schip doorvoer naar de haven, waar het moest
lossen.
Een paar weken later kwam lady Sandra Ellerbee
te Londen aan, door niemand verwacht, bijna door
niemand opgemerkt. Ze zag er moe en neerslachtig
uit. De krantenmenschen konden bijna geen woord
uit haar krijgen. Ze was héast verdronken, zei ze. Zij
had haar leven te danken aan kapitein Adams en de
officieren en manschappen van de Lilv Burns; die
waren erg aardig voor haar geweest en zij bleef hun
eeuwig dankbaar. Was ze van plan nóg eens den
oceaan over te vliegen? Nee, zei ze; ze vloog nooit
meer. Dit laatste geloofde geen mensch. Natuurlijk
óók weer een gril van lady Sandra, zeiden ze. Maar
dat hadden ze mis. Wat ze gezegd had, meende, ze.
Ze bleef verder kalm in Londen wonen met haar man
en de kranten vergaten haar.
Een jaar en acht maanden na lady Sandra's
thuiskomst voer de Lily Burns, uit Australië komend,
de Theems op en dokte.
Kapitein Adams, kort en gezet, met een vierkant,
rood gezicht, en zijn eerste machinist, meneer Oshurn,
die mager en bleek was, zaten in een zeemanscafé en
dronken bier en rookten, en zij waren op hun be
daarde manier gelukkig.
Er kwam een jongeman binnen. Hij bestelde een
glas donker. Toen zei hij„Mag ik den heeren iets aan
bieden?"
„Nou, meneer, daar mag ik geen nee opzeggen,"
antwoordde Osburn, die nóóit nee zei tegen een
gratis glas, uit principe.
„Dan maar drie donker," zei de jóngeman tegen
den kastelein.
Toen de glazen er waren, begonnen ze te praten.
Na wat oppervlakkig gepraat zei de jongeman:
„Pas thuis van de reis?"
„Jawel," zei de machinist.
„Mag ik vragen welk schip?"
„De Lily Burns."
„0," zei de jongeman. Hij zat te denken, scheen 't.
„Is dat niet 't schip, dat die vliegster op heeft
gepikt?"
„Ja," zei kapitein Adams. „Iadv Sandra Ellerbee."
„Daar heb ik iets van gelezen," zei de jongeman.
„Nogal een lastig dametje, niet?"
Kapitein Adams nam zijn pijp uit zijn mond,
dronk van zijn bier en peinsde. „Heeft er iemand
gekletst?" zei hij.
„Tegen mij niet ik dacht maar zoo."
„Ze is heelemaal niet lastig als je maar weet,
hoe je haar aan moet pakken."
„Als ze iemand anders voor had gehad dan kapi
tein Adams, was ze misschien wél lastig geweest,"
zei meneer Osburn.
„Dat moet je niet zeggen, meester," zei de kapitein.
„Er zat natuurlijk een kopje op. Laten we zeggen,
iemand met een willetje, maar niet lastig. Ze bokste
graag 'n rondje, maar als ze geklopt werd, nam ze 't
niet kwalijk."
„Dat klinkt wel interessant," zei de jongeman.
Kapitein Adams werd opeens wantrouwig.
„U bent toch niet van een krant?" zei hij.
„Ik nee," grinnikte de jongeman. „Hoezoo?"
„Omdat we hebben afgesproken om niets te zeg
gen, dat aan de groote klok komt. We zijn zeelui, dus
we kennen de inenschen zoo'n beetje."
„Ik zal 't aan niemand oververtellen, wat ik van
u hoor," zei de jongeman. „Maar ik ben wel nieuws
gierig daar kom ik rond voor uit. U hebt zeker uw
handen aardig vol gehad aan die lady Sandra."
„Vertel 't maar," zei de stuurman, en hij dronk.
Ook de kapitein dronk. Hij zette zijn pul neer
en zei:
„Ik kan niet zeggen dat ze 't me lastig heeft ge
maakt, meneer, maar ze
heeft 't wél geprobeerd. En
hard ook. Van 't moment
af dat ze op 't bruggedek
stapte, druipnat, tot 't mo
ment dat ik haar om zoo te
zeggen in haar kraag pakte, was ze.hoe zal ik 't
noemen?"
„Vermoeiend," zei de jongeman.
De kapitein en de machinist keken hem een seconde
strak aan, en schoten toen beiden in den lach.
„Nou," zei meneer Osburn, „da's niet slecht, hè,
kaptein?"
„U tikt den spijker op z'n kop vermoeiend,"
zei kapitein Adams.
„Hoe dan?"
Kapitein Adams was gewend rustig en welover
wogen te spreken. Hij liet zich niet haasten.
„De tweede stuurman had haar gezien, op de brug;
ze vloog laag. Hij liet me roepen. Da's lady Sandra
Ellerbee, zei hijze komt naar beneden. Dat was zoo.
Ik liet een sloep uitzetten en hield een bemanning
klaar. De eendekker vloog in een cirkel, steeds lager,
en toen, opeens, lag ie. Floep, met z'n neus onder water
en z'n staart in de hoogte. Hij zonk. Ik seinde stop
naar de machinekamer en we lieten de sloep zakken."
„Hoe was 't weer?" zei de jongeman.
„Nou, September, hè? Niet bepaald slecht, maar
mooi is anders. De heele lucht vol grijze wolken
en de zee kwam opzetten, lange, zware, langzame
golven, waar de wind 't schuim afblies. De böot haalde
't wel, dat wist ik, maar ik dacht: Wat blikskaters
heeft zoo'n kwaaie meid haar leven te wagen, en 't
leven van zes zeelui d'r bij, voor niemendal! 't Werd
toch nog op 't kantje af. Ik zag haar in 't water liggen,
net zoo duidelijk als ik nu meneer Osburn zie. De twee
de stuurman kreeg haar net op tijd te pakken, en ik
seinde langzaam vooruit naar de machinekamer, om
zoo dicht mogelijk bij ze te komen. Toen we de sloep
aan boord geheschen hadden en onzen koers weer
namen, kwam ik van de brug af om dat juffertje eens
te bekijken, dat ze gered hadden. Ze had 'n overall
aan en 'n vliegkap op met brilleglazen, en ze zag
er nogal opgezet uit, vanwege 't zwemvest, dat ze
aanhad."
,,'t Was 'n knap ding," zei meneer Osburn. „Groot
en bruin, en ze had kort, goudblond haar, net 'n
jongen."
„Ja, ze zag er niet kwaad uit," zei kapitein
Adams. „Ik ben lady Sandra Ellerbee, zei ze.
O ja? zei ik, 'n beetje uit mijn hum. Enfin, zei ik, de
steward zal u de logeerkamer wijzen. Trek die natte
spullen maar uit, en Wrijf u flink warm en drink wat
heets, en kruip dan tusschen de dekens en zorg dat
u goed warm blijft. U wilt wel even naar Londen
telegrafeeren dat u me opgepikt hebt, is 't niet? zei
ze. Komt in orde, dame, zei ik, en ik zei tegen den
steward da's een dikke weduwnaar met drie
volwassen dochters dat ie op d'r moest passen.
Hebt u geen stewardess aan boord? zei ze. Nee,
zei ik kortaf, dat hadden we niet. De steward zou
haar overal mee helpen, Ik kan me zelf wel helpen,
zei ze, en ze bekeek den steward van top tot teen,
met een gezicht. hoe zal ik 't noemen.
„Of ze een insect voorhad," zei meneer Osburn.
„Ja, precies; of ze 'ninsect voorhad," zei kapitein
Adams. „De steward kreeg een hoofd als een biet,
en ik ging de brug weer op om 't weer in de gaten te
houden, want dat werd slechter. Toen kwam de
steward een half uur later bij me, met zóó'n paar
kalfsoogen, en een beetje overstuur, leek me. Hij
zei: Lady Sandra wou u graag dadelijk spreken,
meneer. Waarover? zei ik. Dat durf ik u niet
te zeggen, zei hij. Lady Sandra zat recht overend
in d'r kooi, in de hut, die we overhadden, ze had een
schoone pyjama van den tweeden stuurman aan en
ze was spinnijdig. U bent toch niet zeeziek, dame?
zei ik. Ik ben nooit zeeziek, kapitein Adams, zei ze.
Ik hoor van dien steward van u, dat u op weg bent
naar Kaapstad. Ik ben een beetje in den knoop
geraakt, toen ik in de lucht zat, en naar 'n schip
zocht - ik begrijp zelf niet, hoe ik er bij kwam
maar ik dacht vast en zeker, dat u naar Amerika
ging. We gaan naar Angola en naar Kaapstad,
zei ik. Da's verdraaid lastig, zei ze. Luistert u eens,
kapitein u zult om moeten keeren en zien, dat u
een schip vindt, dat den anderen kant op gaat. Ik
wensch niet naar Angola gebracht te worden. Ik
zou 't niet geloofd hebben, als ik 't niet met mijn
eigen ooren gehoord had. Ik zei: Hoort u eens, lady