DE TERUGKOMST VAN OOM JURRIAAN DOOR J. GERHARD TOONDER ,,0," zei hij zacht. „Ja - dat is de moeite waard. Wanneer heb je dat gedaan!" „Gistermiddag," antwoordde ik kort. „Was zij toen. zóó!" „Niet precies. Zóó was zij dien avond toen ik haar haalde. U hebt haar zoo niet gezien." „Toch wel. Zoo is zij. Moe, en te koppig om te rusten. „Zoo is zij niet," weerlegde ik. „Ik had haar nog anders willen schilderen; zooals zij werkelijk is, zooals zij zou zijn wanneer ze niet meer moe was en den moed had om te lachen. Maar daar zal nu wel niets meer van komen." „Je bent gek," zei hij onverwacht. Ik slikte eens en zei: „Dank u." „Ik geloof, dat je kunt schilderen." „En waarom ben ik gek!" „Omdat je over andere dingen dan schilderen denkt. Over handel in oude meesters. Dom." Hij bracht hiermee, al dan niet opzettelijk, ons snauwerig gesprek in een richting, die misschien wel minder aangenaam, maar mogelijk nuttiger was dan de tot dusver gevolgde. „Aha," begon ik, en ik verzamelde kracht. „Daar heb ikdaar wilde ik „Ik weet het. Waarom heb je nog geen naam gemaakt?" „Ik heb u, geloof ik, al eens uitgelegd, dat zooiets niet zoo érg eenvoudig is. Daarvoor moet je...." „Goed kunnen schilderen," viel hij me kort in de rede. „Dit moet je méér doen. Je zult iets bereiken. En dit moet je afmaken." „Ik.... weet niet...." aarzelde ik. „Voor zooiets moet je in de stemming zijn." „Maar je hebt een kunstenaarsoog," prees hij „Je hebt hiermee een ménsch gezien, jongeman, ont sluierd en vereeuwigd, zooals zij werkelijk is. En even later zei hij„Laten we gaan zitten. Wat zei je daarnet? Hoe wilde je haar ook nog schilderen?" „Zooals. zooals ik denk dat zij is. Lachend, bijvoorbeeld," antwoordde ik aarzelend. „Lachendwanneer zou zij kunnen lachen? Ik heb veel geprobeerd om haar te laten lachen. Zij weet, dat ik alles zal doen om haar gelukkig te maken...." Ik keek met een ruk op en ik voelde een feilen, scherpen knauw ergens van binnen. Dus toch, dacht ikdus toch had die vervloekte danseur gelijk „Je moet dat schilderij maken, dat lachende," ging hij voort. „Dat kan niet," antwoordde ik dof. „Vanmorgen heb ik "haar gezegd, dat zij niet meer hoefde komen poseeren." Hij hief het hoofd op en keek mij verbaasd aan; zoo ik er op dit moment naar streefde om ergens voldoening van te smaken, dan kon ik die ten minste hebben van het feit, dat oom Jurriaan verbaasd was. „Waarom?" vroeg hij scherp. „Omdat. omdat zij een hekel aan mij heeft. Dat heeft ze me gezegd, vanochtend." „Zoo, zoo!" Warempel, oom Jurriaan lachte'. „En als ik het wel begrijp, heb jij haar toen mede gedeeld, dat ze niet weer hoefde poseeren, en ben je daarna kwaad weggeloopen?" „Precies," knikte ik. „Iets anders had ik van jou niet verwacht. Je bevalt me, jongeman, dat heb ik al eens eerder gezegd. Maar dat neemt niet weg, dat je dom bent." „Dom," herhaalde ik verbaasd'. „Waarom dom?" „Omdat je je in Mona volkomen vergist." Hij lachte nog! „En het lijkt me heel dom," vervolgde hij, „om direct maar te gelooven dat ze het méént, wanneer ze zegt dat ze een hekel aan je heeft. Laten we een voorbeeld nemen. Denk je eens in, dat je verliefd bent op een meisje, dat je veel van haar houdt en dat je te arm bent of iets dergelijks. Dan kan het zijn, dat je het beter vindt om haar nooit weer te zien. Wat zou je dón zeggen?" „Ik zou het haar uitleggen." „Dan zou ze tegenspartelen, tegenspreken en het je wanhopig moeilijk maken. Nee als je haar dan nog nooit gezegd hebt hoe je voor haar voelt, dan zeg je maar gewoonIk wil je niet meer zien. En waarom niet? Omdat ik een hekel aan je heb. Punt. Kort en goed." „Wót een onzin!" barstte ik los. „Wót een onzin. BahMaak me niet aan het lachen. Monaveel van mij houden. en weet beter!" „Of ik beter weet? Beste jongen, ik ben een oud man. „En daarom moest u zich schamen! Dit. dit.... zijn geen dingen om mee te spotten!" „Kalm, kalm," vroeg hij vriendelijk. „Ik heb maar een voorbeeldje genomen. „Waarom juist dit?" „Ik zal je precies zeggen wat ik denk, op voor waarde dat je me niet naar de keel vliegt. In mijn lieele familie zijn er maar twee, die ik graag mag: Mona en jou. Ik heb jullie gadegeslagen, en ik kreeg den indruk, dateh.dat jullie aardig geschikt zijn voor elkaar. nee, val me nu niet in de rede. Nu ik dit schilderij heb gezien, meen ik te begrijpen, dat jij stapelgek op haar bent. Hóór verdacht ik al van iets dergelijks, toen ik zag hoe ze je aankeek, nadat je haar bij me binnen bracht.... Sssst, zeg ik. Ze keek niet vriendelijk, maar zeer waardeerend. Kwaad, maar begrijpend. Dat is een zonderlinge combinatie. Geloof dat van mij, ik woon langer op de wereld dan jij. Mona is een beetje vreemd; dat is ze geworden door haar jeugd en haar ervaringen. Ze gelooft niet aan goede dingen, vooral niet aan vriendschap en liefde. Jij hebt iets in haar wakker geroepen denk ik. Sssst. Denk je dan in, dat je iets in haar wakker hebt geroepen, neem het een oogenblik aan, als je 't niet gelooven wilt. Begrijp je dan niet, dat daarmee haar heele wereld gaat wankelen? Wanneer zij liefde ondervindt, zal zij het wantrouwen, dat heb ik gemerkt. Maar wanneer zij in zichzelf liefde voelt, dannu ja, dan weet zij niet meer wat zij doen moet, dan wordt zij radeloos, want dan zal ze zich voor het eerst van haar leven werkelijk zwak voelen. En daarom. hé?" Ik rukte de deur open, stormde de trap af, had een vaag idee, dat ik Betsv Putter, Sonia, Henrietta en meneer Hariger ondersteboven liep en plat drukte tegen den muur. Ik stormde verder. Ik nam niet de moeite en den tijd om te denkenik was mij nog slechts bewust van één zekerheid dat ik Mona moest zien. Spreken kon ik niet, toen ik de Jan Luyckenstraat bereikt had. Ik greep de bel, zaaide met mijn laatste krachten schrik en angst onder eigenaars, personeel en gasten van Museumziclit en leunde toen, vol slagen uitgeput en krampachtig lucht-happend, tegen den deurpost. „Gutteguttegut," sprak Millv-'met-de-sproeten, toen ze mij lijkbleek open kwam doen. „Juli. antwoordde ik. „Isterbrand? Had u zoo'n haast?" informeerde zij. „Juffrouw.... van.... Arkel...." smeekte ik ademloos. „Al die herrie om juffrouw van Arkel?" vroeg zij verbaasd. „En laat die nou net vertrokke zijn. Dus mijn gansche snelheidsontwikkeling was vergeefsch geweest Mona was vertrokken. „W. waarheen?" stamelde ik. „O gunst, goeie gunst," klaagde Milly. „Wat ziedu eruit!" „Waarheen?" herhaalde ik. „TT moet effe wat drinke. effe een glaasje water. zei ze beredderig. „Waarhéén?" riep ik, voor zooverre de toestand van mijn longen mij roepen nog toestond. „Waarheen? Maar gaadu nou toch effe op de stoep zitte. Effe kalm, en Emmiéiéié! Breng es een glas water!" „Maar. ik wil geen water!" stiet ik uit. „Hoe pel op met dat water! Waar is zij heengegaan? Waar om? Wanneer? Schiet op!" „Wat moest u nou eigenlijk?" informeerde Milly. „Is me dat nou wat dat komt me hier aanrenne mot een kop as een boei en ooge op steeltjes, en dat rukt me hier an de bel, dat de ouwe mevrouw uit de achterkamer de koffie in der verkeerde keelgat giet ,,'t Sijn de senuwe," oordeelde Emmie, die inmid dels met water verschenen was. „Ja nu.... wacht nu eens," vermaande ik, ziende dat zij geen van beiden van zins waren om hun kennis van feiten zoo maar op enkele sommatie prijs te geven. „Wacht nu eens. ik bedoel natuurlijk: kun je mij misschien alsjeblieft gauw vertellen waar ze heen is gegaan, en wanneer, en waarom?" „Kijk, zoo gaat ie beter," knikte Milly. „Aha," hoorde ik achter mij de stem van den danseur, die natuurlijk ook weer in de buurt was. „Aha, waarde neef. Ik vermoed, dat je spreekt van ons nichtje, Mona Alice van Arkel?" „Precies," stemde Milly in. „Dezelfde." „Wellicht," veronderstelde hij, „zal ik je dan de noodige inlichtingen kunnen verstrekken, mijn beste, beter dan die brave meisjes hier." De brave meisjes gichelden, maar ik wendde me met een ruk naar hem toe en beval barsch: „Wat dan? Spreek op, vlug!" „Kom, kom, kalm, mijn vriend. Laat ons een eindje opzij gaan dan kunnen we rustig samen spre ken. Je herinnert je zonder twijfel wel, hoe ons van ochtend eensklaps duidelijk werd, dat onze goede oom jou de oude schilderijen voor je neus had weg gekaapt. Mijn contact met mejuffrouw van Arkel was helaas slechts van korten duur, maar voldoende om mij eenig inzicht in haar karakter te doen krij gen, en ik begreep dat ik haar alléén maar hoefde te vertellen hoe oom Jurriaan ten opzichte van jou gehandeld had, om 't gevaar, dat ons van haar zijde bedreigde, te keeren. Ik heb me, onmiddellijk nadat ik je verlaten had, dus hierheen gespoed, en toen heb ik haar in de kortst mogelijke bewoordingen mede gedeeld, wat Jurriaan Kandel misdreven had. En daarna gaf zij in even korte bewoordingen te kennen, dat zij dan niet langer van zijn gastvrijheid gebruik wenschte te maken." „Geloofde ze jóü?" vroeg ik verbaasd. „Ja," knikte hij voldaan. „Het aardige was name lijk, dat zij me zelfs wist mede te deelen, dat Solomon inderdaad Zaterdagavond heel laat nog een antiek schilderij naar Haarlem moest brengen. Dat was natuurlijk, ook voor haar, bewijs genoeg. Zij besloot dus te vertrekken." En ik besloot hem een pak ransel te geven, maar niet voordat ik uit hem gekregen had, wat er verder nog aan wetenswaardigs in zat. „Waarheen?" snauwde ik. Hij haalde zijn schouders op. „Naar Den Haag," wees hij vaagjes, „naar waar zij vandaan kwam." „En hoe?" „Tja.... tja.... hóé...." aarzelde hij. „Daar moest zij ook even over denken, en ik was zoo vrij, haar het reisgeld aan te bieden. Dat meende zij echter te moeten weigeren en zoodoende is zij op eigen gelegenheid gegaan." „Wat eigen gelegenheid?" „Dat wil zeggen," legde hij uit, „dat zij zich waarschijnlijk ergens op den nieuwen snelweg naar Den Haag heeft opgesteld en daar zal trachten met een auto mee te rijden. Zij is ruim een uur geleden op weg gegaan, nadat ik haar had uitgelegd hoe zij bij Sloten moest komen." Ik wist het nu, en thans was de tijd rijp geworden voor de tuchtiging, die ik hem reeds lang beloofd had; maar juist toen ik mijn gebalde en trillende vuisten uit mijn broekzakken haalde om een aanvang te maken met dit nuttige werk, verscheen er een politieagent in de Jan Luyckenstraat. Hij stelde zich wijdbeens op aan den trottoirrand en overzag bespiegelend het vreedzaam veld van z\jn werk zaamheid. Ik bromde iets, diep in mijn keel. Ik aarzelde nog

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 18