KENT U WATERPOLO? Overzicht van een waterpolo-veld. Op de zijlijnen ziet men duidelijk de twee- en vier-meterlijnen aangegeven. Waterpolo is een prachtig, boeiend spel, heerlijk om te spelen, maar ook zéér de moeite waard om er eens naar te gaan kijken. Als u dan ook nog eenigszins een idee hebt van de voornaamste regels, zidt u volop genieten. Zonder die nood zakelijke kennis zult u van het spel echter niet veel begrijpendaarom zullen we u eerst iets ver tellen van de meest belangrijke punten. Waterpolo dan wordt gespeeld door twee zeven tallen, namelijk aan iedere zijde een keeper, drie achter- en drie voorspelers. Veel meer dan bij hockey of voetbal ziet men tijdens een wedstrijd deze op stelling wijzigen en dit vormt juist één der verras sendste elementen. Het gebeurt nog al eens, dat een verdediger er met den bal tusschen uittrekt en daar door groote verwarring sticht bij de tegenpartij. Wordt hij aangevallen, dan komt een voorspeler vrij, die dus een mooie kans heeft om een doelpunt te maken; wordt hij niet aangevallen, dan kan de achterspeler zélf het schot lossen, en vaak daardoor de overwinning behalen. Een dergelijke gang van zaken is bij voetbal vrijwel uitgesloten. Hebt u daar ooit een back een goal zien maken? Juist dat herhaaldelijk plaats-wisselen maakt het spel zoo snel en aantrekkelijk; véél mooier dan een ander spel-systeemhet zoogenaamde twee- meter-spel. Om dit te begrijpen, moet u weten, dat het verboden is binnen twee meter van het vijan delijk doel een bal af te wachten, om dan gemakkelijk een punt te maken. Een soort buitenspel-regel dus. Nu passen sommige clubs een methode toe, die hier uit bestaat, dat hun middenvoorspeler steeds maar blijft liggen op den minimum toegestanen afstand, op twee meter voor den goal dus. Van hieruit hoopt hij dan vele schoten, met groote kans op succes, te lossen. Aan dit twee-meter-spel zijn echter na- deelen verbonden, daar er vrijwel steeds twee spelers (de middenvoor en zijn tegenspeler) zijn uitgescha keld. Bovendien zal hierdoor van mooi, verrassend samenspel niet veel meer komen, en het twee-meter- spel geeft aanleiding tot tal van strubbelingen. Het is feitelijk een op gezochte wijze misbruik maken van de spelregels; als zoodanig pasf het niet in den geest van dit spel. Wij kunnen het dan ook niet genoeg afraden, vooral ook, omdat het onder de spelers meermalen een geprikkelde, stemming wekt. Als kijkspel zou waterpolo veel van de aantrekkelijk heid verliezen, dus weg met het twee-meter-spel Behalve de twee-meter-lijn is er ook een vier- meter-lijn: de keeper mag namelijk niet verder dan vier meter uit zijn doel zwemmen. Vaak wor den de grenzen van het waterpolo-,,veld" aan gegeven door rijen kurken aan touwen geregen. Op de plaats van de twee- en vier-meter-lijn zijn de kurken dan in opvallende kleur geschilderd. Een aparte moeilijkheid is natuurlijk de spelers, waarvan men alleen maar de natte hoofden ziet, uit elkaar te houden. Men heeft er een handige op lossing op gevonden: de eene partij draagt blauwe, de andere witte kapjes. De keepers hebben elk een roode kap op. De scheidsrechter heeft behalve een fluit twee vlaggetjes: een blauw en een wit. Na een geconstateerde fout geeft hij door het opsteken van een vlag te kennen, welke partij een vrijen worp mag nemen. Hij wordt in zijn moeilijke taak ge assisteerd door twee lijnrechters en een tijdwaar- nemer. Voor ieder oponthoud wordt namelijk tijd afgehouden. Wij herinneren ons een wedstrijd, in tamelijk koud water gespeeld, die daardoor zóó lang duurde, dat de spelers verkleumd uit het water kwamen. Het begin van het spel is volkomen anders dan bij welk ander spel ook. De beide partijen stellen zich achter de eigen achterlijn op; de scheids rechter fluit en onmiddellijk zwemmen de voor spelers zoo snel zij maar kunnen uit, om den in middels in het midden van het bad geworpen bal te pakken te krijgen. Meestal gooit de speler, die den bal bemachtigt, even achter uit naar zijn medespelers, om daar na met zijn andere voorspelers ver der door te dringen in de helft van de tegenpartij. Men onderscheidt drie soorten foutengewone, zware en hoofd fouten. Gewone fouten zijn bijvoorbeeld: te vroeg wegzwemmen of afzetten I)e spelers van beide partijen blijven steeds zoo dicht mogelijk bij elkaar ondanks dat heejt een der aan vallers kans gezien een schot te lossen, maar de bal gaat juist naast, het doel. bij het begin van het spel, den bal onder water duwen, met gebalde vuist den bal slaan, water spatten in het gezicht van een tegenspeler. Onder zware fouten wordt onder meer verstaan een tegenstander onderduwen als hij den bal niet heeft, den bal met beide handen tegelijk aanraken, opspringen van den bodem (wat in een ondiep ge deelte mogelijk is), zich afzetten van een tegen stander. Over de voornaamste hoofdfout hebben we het al gehad: zich bevinden binnen de twee-meter-lijn om daar den bal af te wachten. Een andere hoofd fout is nog opzettelijk van plaats veranderen, nadat de scheidsrechter het spel onderbroken heeft. Voor al deze fouten is de straf een vrije worp voor de tegenpartijbij zware fouten kan de overtreder bovendien tijdelijk uit het water gestuurd worden, en bij hoofdfouten móét de scheidsrechter den boos doener uit het water sturen. Meestal mag zoo'n speler weer aan het spel deelnemen, nadat een doel punt is gemaakt. Dit is dus wel een zeer zware straf, want een partij van tijdelijk zes man krijgt het zwaar te verantwoorden, zoodat men feitelijk kan zeggen, dat een hoofdfout bestraft wordt met een punt voor de tegenpartij. Helaas is deze zware straf maar al te vaak noodig; wij zouden zelfs willen pleiten voor nog vóél zwaardere straffen, want het in den grond zoo prachtige waterpolo is hard bezig te bederven. U begrijpt, dat waierpolo-ers uiterst sportieve menschen moeten zijn, want niets is ge makkelijker dan onder water, dus onzichtbaar voor den scheidsrechter, allerlei gemeene trucs uit te halen. Het zou onzes inziens aanbeveling verdienen om spelers, die zich herhaaldelijk hieraan schuldig Een spannend moment voor het doel. Met een krach tige beenbeweging richt de keeper zich tot zijn middel uit het water, waardoor hij nog juist, den bal kan bereiken. maken, levenslang te schorsen. Dan alleen kan men het spel zuiver houden. U begrijpt, dat waterpolo ontzaglijke eisehen aan de beoefenaars stelt. Bij iedere andere sport is er wel eens, al is het maar even, gelegenheid om uit te puffen; alleen bij waterpolo is men doorloopend in beweging. Juist dat altijd zwembewegingen moeten maken, om het hoofd boven water te houden, maakt het tot één der allervermoeiendste en moeilijkste spelen. Maar nog véél vermoeiender is het snelle opzwemmen met den bal en dan zoo'n rush te be sluiten met een harden worp; nee, een licht ont spanningsspelletje is het niet bepaaldWilt u zich dus zelf op polo toe gaan leggen, dan moet u er wel zeker van zijn, een sterke, gezonde body te hebben. Het verdient dan ook warme aanbeveling, eerst naar een bureau voor medische sportkeuring te gaan. U weet immers nooit, of u niet een verborgen gebrek hebt, dus een onderzoek door op dit punt zeer geroutineerde artsen is dringend noodzakelijk. Veel ongelukken zijn daardoor reeds voorkomen. Dus als u een jong, sterk zwemmer of zwemster bentlaat u keuren en ga waterpolo-en. Allen anderen zouden wij willen toeroepen: Ga dezen Zondag eens een mooien wedstrijd zien! U komt dan vist nog een koer terug. JULES KAMMEIJER.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 26