DE WRAAK VAN DEN SCHILDER
door Fritz Hansen
Anton Jozef Wiertz was in zijn tijd een beroemd
en vooral een opzienbarend schilder. In 1848
vestigde hij zich in de hoofdstad van zijn land,
Brussel. Toen hij nog te Rome en te Luik ver
bleef, was hij al bekend geworden door zijn kolos
sale, fantastische schilderstukken, die men nog
steeds in het museum Wiertz bewonderen kan, als
men er smaak in vindt. Hij was met tal van onder
scheidingen vereerd en bij de groote mannen van
den dag stond hij in hoog aanzien. Het duurde niet
lang, of de lieele stad had den mond vol over Wiertz
en over zijn doeken. Wie op een flinke hand geld niet
hoefde te kijken, liet door hém zijn portret schilderen.
Maar slechts weinigen werden door Wiertz waardig
bevonden, door zijn penseel vereeuwigd te worden.
Als iemand geen echt karakteristiek gezicht het zijne
kon noemen, bedankte Wiertz voor de eer.
Een dier weinige gelukkigen was notaris van
Spaak, een der rijkste, maar ook een der gierigste
inwoners van Brussel. Op een dag kwam hij den
schilder opzoeken en gaf hij zijn opdracht. Wiertz
was heel goed op de hoogte met de gebreken van zijn
nieuwen klant, met zijn grootdoenerij en zijn leep
heid, maar hij gaf toch aanstonds aan diens verzoek
welwillend gehoor. De oude heer had een buiten
gewoon schilderachtigen kop dat pakte den
kunstenaar. Een pracht van een model, vond hij.
Terwijl de notaris uitvoerig uiteenzette, hoe hij het
portret graag zou hebben, zat Wiertz al ijverig te
studeeren in de lijntjes en trekjes van het gezicht,
dat hij op het doek zou brengen. De schilder voelde
zich hoe langer hoe meer geboeid door dat hoofd met
dien kalen schedel, dat rimpelige voorhoofd, die
kleine, vlijmscherpe oogen, dien haviksneus en die
dunne lippen.
„Hoe duur komt zoo'n portret me?" vroeg de
notaris.
„Ik reken tienduizend francs, monsieur."
De notaris kromp ineen van schrik. Hij greep naar
zijn hoed, haalde zijn schouders op en wilde zich uit
de voeten maken.
Maar Wiertz hield den notaris tegen en ging voort
„Tienduizend francs is mijn gewone prijs; maar
omdat uw gezicht me buitengewoon interesseert, wil
ik voor u wel een uitzondering maken. Ik zal u het
portret voor vijfduizend francs leveren."
Meneer van Spaak echter vond ook dat bedrag
nog veel te hoog. Hij begon te loven en te bieden,
en stemde er eindelijk in toe, drieduizend francs
voor zijn portret te betalen mits hij er de lijst
bij cadeau kreeg. Toen hij al stond om heen te
gaan, vroeg hij
„En wanneer zal ik komen om te poseeren?"
De schilder keek hem nadenkend aan zijn plan
voor het portret was al aan 't groeien. Toen kwam
zijn antwoord:
„Dat heeft niet zoo'n haast. Ik heb nogal druk
werk op 't oogenblik als ik tijd kan vinden, stuur
ik u wel een boodschap."
Toen vertrok de notaris. Nauwelijks was hij weg,
of Wiertz nam zijn palet en penseelen en begon uit
zijn geheugen een portret te schilderen, in groote
trekken. Wiertz kon ontzaglijk snel werken. Toen
liet dan ook donker werd, was het portret zoo goed
als klaar. Het stelde den notaris voor, met zijn
gezicht naar den toeschouwer gekeerd, en gezeten
aan een tafel vol papieren. De gelijkenis was tref
fend; want niet alleen de trekken van het origineel
stonden op het doek weergegeven, maar vooral de
kenmerken van zijn karakter. Kortom, het portret
scheen te leven.
Den volgenden morgen werkte Wiertz het portret
nog hier en daar wat bij en zette hij er een lijst om
heen. Vervolgens liet hij het doek door een kruier
bij den gierigen ouden heer bezorgen.
Wiertz was buitengewoon in zijn schik. Genoeglijk
wreef hij in zijn handen, als hij zich voorstelde, hoe
verrukt de oude heer zou zijn en hoe er onder
kunstenaars en kunstvrienden over gepraat zou wor
den zóó'n stuk werk in zoo korten tijd geschapen
Maar het liep anders dan hij verwachtte. De kruier
kwam terug mét het portret, en met een brief
van den notaris. De brief luidde:
„Mijnheer. Ik ben zoo vrij, het zonderlinge
product terug te zenden, dat u mij hebt willen leve
ren. Ik had mijn portret besteld, maar u kunt toch
moeilijk beweren, dat dit mijn portret is, want het
lijkt hoegenaamd niet op mij. Ik ben nu eenmaal
gewend, waar voor mijn geld te krijgen, en wil het
ook in de kunst zoo hebben; dus denk ik er niet over,
drieduizend francs te betalen voor een schilderij,
waar u maar één dag werk aan hebt gehad.
Aangezien u het niet de moeite waard schijnt te
vinden, ernstig te werken aan een portret van mij,
meen ik van verdere onderhandelingen te moeten
afzien, en verblijf ik, hoogachtend, Pieter van Spaak."
Toen de kunstenaar bekomen was van zijn ver
bazing over dit merkwaardige epistel, schaterde hij
het uit.
„Waar voor zijn geld? Ha, ha, ha! Hij zal zijn zin
hebben hij zal géld betalen voor zijn portret, in
plaats van een fooi! Hij denkt slim te zijn, de vrek
maar nu heeft hij zichzelf gefopt."
Wiertz wist, dat het een goed stuk werk was. Daar
was iets inee te beginnen! Hij ging weer voor zijn
ezel zitten, waar het doek op stondhij nam palet en
penseelen en bracht in korten tijd een verbazing
wekkende wijziging in de beeltenis aan. Hij veran
derde het gezicht, zonder aan de gelijkenis te kort
te doen, door alle karakteristieke trekken zoo te
overdrijven, dat het portret een carieatuur werd. Hij
gaf den diepstaanden oogen een loerenden, kwaad-
aardigen blik, de dunne lippen kregen een valscher
trek, de borstelige wenkbrauwen werden bewijzen
van knorrigen nijd; over kin en kaken heen kwam een
stoppelbaard; de schouders werden meer gebogen, de
heele gestalte meer vervallen. Vervolgens verdween
al hetgeen aan een notariskantoor herinnerde.J De
achtergrond veranderde in een muur van een cel met
tralies voor het raampje, en in plaats van de tafel
met de papieren kwam er een ruwhouten bank,
waaronder men een kruik water en een brood kon
waarnemen. Toen voorzag de kunstenaar het werk
van zijn handteekening en op de lijst bracht hij een
etiket aan, waarop men al van verre kon lezen:
„In de gijzeling."
Nu bekeek Wiertz het portret met nog grooter
tevredenheid dan te voren. Ilij pakte het in en ging
er mee naar Melehior, den grootsten kunsthandelaar
van Brussel. Hij pakte zijn schilderij uit en zei tegen
Melehior
„Ik heb hier een werkje van me, dat ik zelf nogal
goed vind. Hebt u er misschien een plaatsje voor in
uw etalage?"
Melehior bekeek het doek, en toen hij sprak, klonk
zijn stem geestdriftig.
„Een plaatsje?" zei hij. „U kimt er mijn heele
uitstalkast voor krijgen! Ik heb nog nooit zooiets
origineels van u gezien en dat wil heel wat zeggen.
Hoeveel zou 't op moeten brengen?"
„Dat weet ik eigenlijk zelf nog niet," antwoordde
Wiertz. „Als er een kooper voor komt, hoor ik 't wel
van u!"
Het schilderstuk werd onmiddellijk midden in de
etalage tentoongesteld en trok snel de aandacht.
Den heelen dag stonden er groepen menschen voor
het raam van den kunsthandel. Den volgenden dag
werd het werk door de kranten besproken en steeds
nieuwe menigten stroomden toe om het te bezich
tigen. Er was ook een vriend van meneer van Spaak
bij en hij kon zijn oogen bijna niet gelooven, toen
hij in den sjofelen, boosaardigen gevangene den
deftigen notaris herkende. Hij repte zich naar het
huis van zijn vriend en toen duurde het niet lang,
of de notaris kwam den kunsthandel binnenstormen.
„Meneer Melehior," begon de notaris, „ik ben het
slachtoffer geworden van een gemeene grap van een
van uw schilders. Dat schilderij in uw etalage, dat is
mijn portret, mijnheer! Ik, notaris van Spaak, ik
word door dien kladschilder voor bankroetier uit
gemaakt, mijnheer! Hij maakt me bespottelijk, hij
zet me aan den schandpaal! Als u dat wangedrocht
niet onmiddellijk uit uw etalage verwijdert, maak ik
er politiezaken van!"
De kunsthandelaar lachte fijntjes om dien uitval
en om het dreigement, maar zijn antwoord klonk
hoffelijk.
,,'t Spijt me zeer, maar ik kan er niets aan doen,
mijnheer. U zult u tot den schilder zelf moeten wen
den. 't Schilderstuk is zijn eigendomik kan het niet
weghalen zonder zijn toestemming."
Ziedend van woede liep Van Spaak den winkel uit
en regelrecht ging hij naar het huis van den schilder.
Dien trof hij thuis hij zat allergenoeglijkst in een
leunstoel te rooken en keek zijn bezoeker vriendelijk
„Aha, bent u het, mijnheer?" riep hij uit. „Waar
aan heb ik het genoegen te danken? Gaat u toch
zitten! Mag ik u een sigaar aanbieden?"
De notaris scheen van die beleefdheden niets tc
hooien.
„Monsieur!" brieschte hij, „laten we er niet om
heen praten! U begrijpt heel goed, waar ik voor kom.
Melehior heeft een schilderij in zijn etalage staan, een
carieatuur. Ik sta voor spot tegenover de heele
stad. Ik eisch, dat het wordt weggehaald, begrijpt u?"
„Nee, ik begrijp er niet veel van," gaf de schilder
ten antwoord, onverstoorbaar kalm. „Er staat wel
een schilderij van me bij Melehior, maar ik zie niet in,
hoe u daardoor voor spot kunt staan."
„Begrijpt u dat niet? Dan bent u wel wat érg kort
van memorie. Dat schilderij is mijn portret, mijnheer,
mijn portret!"
„Uw portret zei de kunstenaar hem verbaasd na.
„Ja natuurlijk! Dat zie je toch zoo? Iedereen ziet
het!"
„Neemt u mij niet kwalijk," zei toen de schilder. „U
hebt gisteren zelf verklaard, dat 't heelemaal' niet
op u lijkt. Dat heb ik zwart op wit. Alstublieft. ik
heb uw brief bewaard!"
De notaris beet op zijn lip. Hij zat in zijn eigen
strik gevangen en liep een paar malen heen en
weer door de kamer. Eindelijk bleef hij staan en
met een gedwongen lachje zei hij
„Kom, meneer Wiertz, laten we er geen ruzie over
maken. We zullen dat onaangename zaakje in der
minne schikken. Ik betaal u die drieduizend francs
geld op tafel en u gaat naar Melehior en haalt dat
schandelijke schilderstuk uit de etalage."
De schilder keek hem eens aan en schudde zijn
hoofd. Koel en onverschillig zei hij:
„Maar mijnheer, u hebt toch wel zooveel verstand
van kunst, dat u begrijpt, hoeveel zoo'n schilderij op
moet brengen! Zooals 't nu is, heeft 't minstens
tienmaal zooveel waarde als een gewoon portret, 't Is
nü pas een echt kunstwerk, een vondst, een schepping
van fantasie. en als ik eens onbescheiden mag
zijn, ik geloof, dat ik nog nooit zoo gelukkig ben ge
weest met een schilderij, 't Moet vijftienduizend
francs opbrengen. Goedkooper kan ik het niet geven."
De notaris kreunde.
„Vijftienduizend francs? Dat meent u niet."
„Dat meen ik wel degelijk! Voor een portret reken
ik tienduizend francs, dat weet u maar zóó'n stuk
kost vijftienduizend. U hoeft 't natuurlijk niet te
nemen, als u niet wilt koopers genoeg. Al moest 't
een jaar bij Melehior uitgestald blijven, ik gééf 't
niet voor minder."
„Goed, dan houdt u het maar!" riep de notaris
woedend, en hij keerde zich om en liep naar de deur.
Maar daar keerde hij zich om- en langzaam liep hij
terug, tot hij weer voor den schilder stond.
„Ik heb er nog eens over gedacht, meneer Wiertz,"
zei hij. „Ik zal betalen, wat n vraagt. Ik liéém het
doek voor vijftienduizend francs."
„Erg aardig van u," antwoordde Wiertz. „Maar u
had geweigerd en toen ben ik óók nog eens gaan na
denken, en ik ben op een heel aardig idee gekomen."
De notaris stond te trillen op zijn beenen.
„Welk idee dan?" vroeg hij.
„Nu, mijn schilderij schijnt nogal in den smaak te
vallen bij het publiek; dus denk ik er over, om het te
laten verloten.. vijf francs per lot. Dan moet ik
natuurlijk zorgen, dat de heele stad het te zien
krijgt, dus zal ik een mannetje huren, om 't op een
karretje te zetten en 't een paar dagen rond te rij
den. Vindt u 't. geen goed idee?"
De notaris kon bijna niet spreken van schrik.
„Maar dat. dat dóét u toch niet?" stotterde hij.
„Waarom niet! Op die manier krijg ik er minstens
dertigduizend francs voor. Dus voor minder is 't
niet te koop."
De notaris stond te tra-nspireeren van angst. Hij
moest er niet aan denken zijn portret, met liet
onderschrift: „In de gijzeling", op een karretje de
heele stad rond!
Eindelijk, na lang heen en weer praten, riep hij
radeloos
„Goed, ik zal u een schuldbekentenis geven. Maar
geeft u me in 's hemelsnaam dat schilderij zoo gauw
mogelijk en praat u er nooit meer over!"
Een half uur later had hij het noodlottige kunst
werk in zijn bezit. Maar hij voelde zich pas veilig
tegen de wraakzucht van den schilder, toen hij het
doek uit de lijst gesneden en verbrand had.
Wiertz liet het geld halen, hield tienduizend francs
voor zichzelf dat was de prijs van liet portret
en schonk de rest, op naam van meneer van Spaak,
aan een liefdadige instelling te Brussel.