15
„Nou dan," krijschte het meisje, bijna buiten zich
zelf. „En wie moet dat voortaan vergoeden? Jij
natuurlijk! En hoe kun je dat, als je geen geld hebt?
Den eersten den besten keer dat er wat gebeurt,
nemen ze je den olifant af om je schulden te betalen,
en dan stoppen ze je in de gevangenis er bij leuk
hè? Geen geld en geen olifant daar loopt 't op uit."
Daar wist Philippe niets tegen in te brengen, dus
deed hij, wat waarschijnlijk het wijste was*: hij kwam
voor de waarheid uit.
„Kijk, schat," zei hij, ,,'t overviel me. Ik kon den
Dolle niet af laten maken. Aan de gevolgen heb ik
heelemaal niet gedacht. Ik heb den rakker gekocht
zonder na te denken, 't. Was misschien egoïstisch,
maar 't is nu eenmaal zoo, en al spijt 't me dat ik 't
zoo verprutst heb, ik geloof niet, dat ik anders ge
kund had."
Hij hoopte dat ze zeggen zou, dat ze 't heel goed
begreep, maar hij werd teleurgesteld, want hij ont
ving geen anderen troost dan een vloed van tranen
en de halfverstikte verklaring, dat 't „een prettig
gehoor was voor een meisje, dat haar verloofde meer
van een dol wild beest hield dan van haar, en als
't dan eenmaal zoo was, moest hij maar meteen met
dat verschikkelijke ongedierte trouwen". En dat, was
allemaal misschien heel begrijpelijk, maar de arme
Philippe had er niet veel aan.
Toen hij eenige uren had liggen draaien en woelen,
vruchteloos zoekend naar slaap, werd zijn aandacht
getrokken door een zacht maar koppig gekrab aan
zijn deur. Hij schoot met een ruk overeind.
„Hallo!" zei hij. „Wie is daar? Wat is er?"
Zijn kreet werd onmiddellijk beantwoord door een
gejaagd gefluister.
„St! Laten ze je niet liooren, anders krijgen we
schandaal. Ik ben 't. Yvonne. Ik kon niet slapen.
Ik moest je eerst spreken. Ik ben blij, dat je den Dolle
gekocht hebt. Je mócht 't arme beest niet dood laten
maken, je hebt gelijk gehad, schat, maar ik was zoo
teleurgesteld en 't was leelijk van me, maar monsieur
Hérisson is gemeen. En jij bent een schat. Wacht
maar, tot alles weer beter gaat, dan trouwen we, als
je me nog hebben wilt."
Hij wou naar buiten komen, maar ze verbood 't
hern met dringend fluisteren.
„Nee, nee. ik ga gauw weer naar bed, maar
morgen moet je me vertellen over de boerderij.
Slaap lekker, liefste."
„Slaap lekker, Yvonne," fluisterde Philippe,
trillend van blijdschap.
Den volgenden dag braken ze op, en zoowaar
scheen de zon uit een wolkenloozen hemel.
„Als 't weer zich houdt," zei de dikke directeur,
„maken we een beste kermisweek; dan komen we
weer een beetje bij."
Als de zon zeven dagen bleef schijnen, waren ze
inderdaad een heel eind verder; want ze gingen naar
Varenton, eenenvijftig weken van 't jaar een plaatsje
van niets, maar in de kermisweek ongeveer een goud
mijn. Iedereen ging naar de Varentonsche kermis.
Er waren dikke dames en levende skeletten en dwer
gen en zweef- en draaimolens, maar vooral: er
was „Super-Circus Hérisson", dat er bij één voor
stelling meer geld beurde dan elders bij twaalf.
Ze zouden dienzelfden avond hun eerste voorstel
ling geven, dus moesten zij voortmaken, en was 't
één groote bereddering en verwarring, maar ze wisten
't toch in orde te krijgen, en de dag was nog jong,
toen zij 't stadje uitreden, waar zij den nacht hadden
doorgebracht, en op de stille buitenwegen kwamen.
Monsieur Hérisson reed de karavaan langs, om
allen tot grooter spoed aan te sporenmaar die was
niet makkelijk te bereiken, want al was 't weer nu
prachtig, 't had zoo lang geregend, dat de wegen niet
veel beter waren dan sopperig slijk. Op één plaats
was 't zoo erg, dat een wagen tot boven de assen
wegzakte, en de baas, doodzenuwachtig, beval, den
Dolle te laten helpen, 's Mans zenuwachtigheid was
hem te vergeven, want als hij te laat kwam, ver
speelde hij niet alleen zijn ontvangst van de eerste
avondvoorstelling, maar bovendien een zware boete,
die de eigenwijze burgemeester van Varenton in het
contract had bedongen, om zeker te zijn, dat 't circus
kwam; want een kermis zonder circus kon wel eens
oproer veroorzaken.
Philippe naderde met het ontzaglijke beest den
gestranden wagen, maar toen hij langs den wagen
reed, waarin Yvonne zat, hield ze hem met een kreet
staande. -
„Wat doe je?" riep ze hem toe, en ze keek, alsof
ze weer op wou spelen, ,,'t Is nu toch jouw olifant?
Waarom laat je hem dan voor een ander ivcr
ken?"
„Als ik 't niet doe," zei Philippe zachtzinnig,
„moet ik Radja halen van meneer Hérisson."
„Goed, dan haal je dién," zei ze, „of je laat hem
betalen. Één van tweeën."
Om Yvonne haar zin te geven, koos hij toen van
twee kwaden het minste: hij ging terug om Radja
te halen, tot. groote ergernis van den directeur, die
op hem schold, omdat hij tijd vermorste.
Nauwelijks waren ze weer op weg, of de kop van
den stoet bleef staan; monsieur Hérisson rende naar
voren, blauwachtig van haast en ergernis, en ontdek
te, dat ze waren blijven staan voor een wrakke
houten brug, die een smalle, maar zeer gezwollen
rivier overspande.
„Wat moet dat?" schreeuwde hij. „Willen jullie
me ruïneeren? Waarom rijden jullie niet door?'
„Die brug, monsieur," zei iemand twijfelachtig.
„Die is gevaarlijk. Jacques voelde hem zwaaien en
hoorde hem kraken, toen hij er op kwam. Als u nog
even wacht, ziet u hem wegspoelen."
„Gekheid!" riep de directeur, heel goed wetend,
dat 't volstrekt geen gekheid was. „Die brug is zoo
safe als de bank. Kijk maar." Hij dreef met zijn
sporen zijn paard eenige stappen de brug op.
Daar had hij voldoende bewijs aan. Hij voelde
't heele bouwsel trillen en schudden, en toen hij keek
naar het kokende schuim naast hem gaf hem dat zoo'n
gevoel van onpasselijkheid, dat hij gauw terugkeerde.
„Sta daar niet te gapen!" bulderde hij, zich ietwat
belachelijk voelend. „We zullen een andere brug
opzoeken."
„Er is geen brug dichterbij dan tien mijl stroomaf,"
zei de man, die Jacques heette, „en als we den weg
willen hebben, die daar naar toe loopt, moeten we
eerst zoowat den heelen weg terug."
„En als we er dan zijn," bromde een ander, „is die
misschien nog slechter dan deze."
Monsieur Hérisson was vaalgeel van gelaatskleur
geworden.
„We hebben geen tijd," mopperde hij. ,,'t Is al
middag. We zouden te laat komen. We moeten er
iets op vinden."
Hij zat een minuut ineengezakt op zijn paard als
een wanstaltige zak meel en kreeg toen een idee.
„Philippe Rigaud!" riep hij uit. „Laat Rigaud
hier komen met zijn olifanten."
Een der manneir ging op een draf. en een paar
minuten later had de temmer zijn instructies ver
nomen en keek hij erg twijfelachtig.
„O, ja monsieur," zei hij, „ja. een olifant is
zeker sterk genoeg, om die zwakke plek te steunen,
terwijl de wagens er overheen rijdenmaar ten eerste
wie weet hoe diep 't water is, en ten tweede zal
't beest bang worden."
„Doe wat je gezegd wordt, en klets morgen,"
brulde de directeur.
Philippe Rigaud repte zich weg en juist stak hij
zijn hand uit, om den Dolle een aanmoedigend klapje
te geven, toen hem te binnen schoot, wat Yvonne
gezegd had. Hij liet den Dolle staan en nam Radja.
Met heel veel moeite en zachte woordjes kreeg hij
het, logge beest den glibberigen oever af en de rivier
in, tot, het, water tegen zijn dikke lichaam schuimde
en klotste. Maar nu trof het, dat een dikke tak, door
den stroom afgerukt, op hen toe kwam schieten, en
in 't voorbijgaan den olifant een fermen tik gaf.
Toen vond Radja 't welletjes. Piepend als een varken
draaide hij zich om en heesch hij zijn lichaamsmassa
de rivier uit klaarblijkelijk vol angst en verontwaar
diging. Twaalf maal draaide Philippe hem om,
naar den kant, van 't water, maar niets hielp. Radja
had voorgoed zijn bekomst van rivieren.
Monsieur Hérisson kwam aandraven, een trommel
vuur van vloeken afschietend.
„Verknoei den tijd niet!" schreeuwde hij. „Alle
drommels! Ben je bang dat we te vroeg komen?
Haal den anderen olifant!"
Toen had Philippe plotseling een besluit genomen.
Hij zat op den kop van Radja, en keek op zijn woe
denden patroon neer.
„Nee," zei hij, „den Dolle haal ik niet. Die is van
mij."
Een zacht stemmetje kwam aan den anderen kant
van onder af op hem toe: „Goed zoo! Zoo moet je
hem aanpakken." Hij keek naar beneden en zag
Yvonne staan, één en al opwinding.
De gelaatstint van den directeur bleekte langzaam
weer op.
„Wat wou je dan?" vroeg hij.
„Wilt u hem misschien terugkoopen?" vroeg
Philippe beleefd.
Monsieur Hérisson keek verwilderd rond naar den
kring belangstellende gezichten, die hem omgaf, en
wanhopig zocht hij naar een uitweg, maar hij vond
er geen.
„Goed," zei hij eindelijk. „Je, kunt je drieduizend
francs terugkrijgen. Ik geef je mijn woord."
„Nee," klonk een dringend gefluister van Yvonne,
en „Nee," zei Philippe als een papegaai.
„Kijkt u eens, monsieur," legde hij uit, „ik heb een
vernielzuchtig beest gekocht om zijn leven te redden,
en omdat 't u meer last gaf dan baat, kreeg ik 't goed
koop. Dat hebt u me zelf gezegd. Maar u kóópt een
zeer belangrijken olifant, die u een hand geld zal
uitsparen, dus die komt natuurlijk veel duurder."
De tong van monsieur Hérisson werd door woede
verlamd, maar zijn gelaatstrekken gaven zijn gevoe
lens ruim voldoende weer.
„Dat is afzetterij!" kwam er eindelijk. „Diefstal!
Ik dank je feestelijk!"
„Mijn olifant," zei Philippe, andermaal door
gefluister gedreven, „kost tienduizend francs, mon
sieur."
„Tienduizend!" kreet zijn patroon, met een stem
of er een trein floot. „Tienduizend duivels!"
Philippe vervolgde onverstoord:
„De nood stijgt echter met de minuut, monsieur,
dus ik ben bang, dat de prijs ook zal stijgen. Als u
neen zegt, maak ik er elfduizend van."
„Ja maar," kraste hij, „de Dolle kan wel net zoo'n
lafaard zijn als de Radja. Wat moeten we dén?"
„Ik zal 't goed met u maken, monsienr," zei
Rigaud. „Jacques kan de afspraak op een papiertje
schrijven, en dat teekenen we allebei, met getuigen,
zooals 't hoort. Ik zet den Dolle in de rivier, en als
hij de brug tien minuten houdt, krijg ik voor dien
olifant tienduizend francs, en bovendien moet u
zweren, dat u hem aan den Dierentuin zult geven,
als hij wéér kuren mocht krijgen." Hij zweeg en keek
neer op Yvonne. Zij knikte geestdriftig. „Dat zijn
mijn voorwaarden, monsieur. Hoe denkt u er over?'
Monsieur Hérisson zat doodstil op zijn paard; hij
zat te rekenende boete, die hij zou moeten betalen,
plus de waarschijnlijke recette voor de voorstelling
van dien avond.
„Goed," mompelde hij eindelijk. „En je bent
ontslagen. Je moest in mootjes gehakt worden."
„Zeker meneer," antwoordde Philippe, nog steeds
beleefd, en hij keerde Radja, om diens metgezel op
te gaan zoeken.
Philippe Rigaud lag languit op den rug van zijn
olifant, met zijn hoofd bijna tegen den balk. dien
de forsche dierenschouder ondersteunde, en hij
schreeuwde den Dolle lieve woordjes en aanmoedi
gingen in het oor, terwijl de wagens in een onafge
broken rij voortrolden. Het dier stond te zwaaien op
zijn pooten, als het zich schrap zette tegen den druk
het wilde water sloeg en trok; drijvende takken
striemden onbarmhartig het groote lijf, maar de
Dolle hield stand.
„Hou je taai," riep Philippe, over zijn zenuwen
heen. „Denk om mijn boerderijtje, en de kippen en
de varkens. Nog drie minuutjes, dan heb ik geld
genoeg om de eerste termijnen te betalen."
En de wagens rolden maar voort, en monsieur
Hérisson keek op zijn horloge, en werd iedere mi
nuut tien jaar ouder.
Twee minuten! Één minuut! De laatste wagen
was gepasseerd. Yvonne stond op den oever met
haar zakdoek te wuiven en te dansen van pret.
„De tijd is om!" kreet Philippe. „Stap er maar uit,
kraan dat je bent!" en hij omhelsde den Dolle met
zooveel vurigheid als zijn houding toeliet.
De olifant trok zich terug uit de beklemming, liet
een verachtelijk „Oemp" hoorcn en schudde zijn
ruiter midden in 't riviertje af. Monsieur Hérisson
had hem vast laten verdrinken, maar de anderen
trokken hem er uit.
De tenten waren opgeslagen op een wei even
buiten het dorp, en Philippe Rigaud zat, verscholen
achter het groote tentzeil, op een ton. en Y'vonne
Oharette zat op zijn schoot en luisterde naar hem.
„Zie je, lieveling," zei hij, en 't speet hem, dat hij
geen derde hand had, om tegelijk met zijn bruid het
dikke pak bankbiljetten in zijn binnenzak te streelen.
„Zie je toen ik den Dolle kocht, had ik zoo'n
idee, dat 't ons geluk zou brengen."
„Ja, liefste," zei Y'vonne zeer plechtig, „ik herinner
me zooiets."
Hij keek haar wantrouwig aan, om te zien, of ze
hem uitlachte, maar ze had haar gezicht verstopt
in zijn jas. en de achterkant van haar hals was wel
heerlijk blank in den maneschijn, maar verklapte
niets.