A7IOR OP HET
VLIEGVELD
Een roman uit het vliegerleven door H. O. Wuttig
18
1WH aar Nagël hoorde
B hem al niet meer,
die had de kop
telefoon al weer op de
ooren gezet. De aether
was vervuld van gekraak
en gedruisch en daar-
tusschen klonk de hooge
fluittoon van het kuststatión Emden. Dicht daarbij
piepten weer de onbekende teekens, die hij de laatste
weken reeds een paar maal had opgemerktzeker van
een of anderen amateur, die op de verkeerde golf zat.
„Wie van ons is nu nog buiten!" brulde Brandt
naar zijn collega.
„Twee Arado's en die kleine D 11. Nachtvlucht
oefening! Ik hoop, dat ze niet de bui op hun dak
krijgen."
Hij zocht met zijn spoelen en knoppen den heelen
aether af. Het was een verschrikkelijk gekraak in
de telefoon; heel in de verte hoorde hij nu, hoe de
boordmarconist van het Stockholmsche lijnvliegtuig
Hannover aanriep voor een tusschenlanding. Daar...!
Tempelhof gaf een algemeen startverbod wegens
onweergevaar. Nagel had het al gedacht. En weer
zat die vermaledijde amateur er tusschen. Nou, wacht
maar, jongen, ze zullen je gauw genoeg bij den kraag
hebben. Daarna werd het weer rustig. Behalve het
brommen en kraken der atmosferische storingen was
er niets in de lucht.
Toch wel, daar was wat. Nagel schudde het hoofd
en sloeg met de vuist op tafel. „Kom nu eens hier
en hoor me dat spul eens aan!" zei hij.
Brandt- was reeds naast hem en zette de tweede
koptelefoon op. Tusschen het kraken en fluiten en
het veeltonige gezoem was een jonge, menschelijke
stem hoorbaar. Het was de jonge piloot van de
Frankonia, een particuliere maatschappij, die nu
I tusschen Stettin en Berlijn het zwaarste weer tege
moet vloog en doodelijk beangst Stettin aanriep,
om zich advies te laten geven.
„Het mankeert er nog maar aan, dat hij zich een
warmen halsdoek laat sturen," vond Nagel. „Hij kan
de lichten van het haf niet vinden. Dan moet ie z'n
bril schoonmaken. Hij weet niet wat hij doen zal!
Heb je ooit zooiets gehoord!"
Nagel zette nu de telefoon af en Brandt volgde zijn
voorbeeld. „Zie je wel," zei Nagel, „die jongens
redden het niet. Dan zijn onze oude vliegers toch
andere kerels. Als er een hondenweer losbreekt, dat
zelfs de vogels te voet gaan, dan komen die pas in
hun element. Als ik aan Feldmann denk of aan
Stein
.of aan Wolf," vulde Brandt aan.
„Natuurlijk, Wolf, de duivelsche kerel. Het heeft
me werkelijk pleizier gedaan, toen hij vanmorgen
met de derde „Sperwer" kwam. Ik ken hem nog
van Adlershof. Hij ziet er nog altijd patent uit en van
vliegers gesproken, dht is een vlieger. Een echte, van
de oude garde!"
„Hoe lang zou hij hier blijven!" vroeg Brandt.
Nagel haalde de schouders op. Hij had Wolf bij
majoor Feldmann, den chef van het vliegveld, in
het kantoor aangetroffen. Waarschijnlijk wisten
Wolf en Feldmann het zelf nog niet, maar met de
drie „Sperwers" zou het wel vijf of zes dagen duren.
„Je hebt wel mooi weer meegenomen," zei majoor
Feldmann tot Wolf.
Herman zat achter hem in den leeren clubfauteuil,
die de eenige luxe in het eenvoudige kantoor vormde.
Feldmann stond voor het venster, dat rinkelde van
de donderslagen. Maar het bakenlicht van het vlieg
veld en de roode lichten, die de grens van het vier
kante veld aangaven, schenen dapper en betrouwbaar
in den open hoek, die door de beide hangars werd
gevormd.
Feldmann staarde nog steeds naar buiten: als
eerst die drie jongens maar terug waren, want dit
weer was zelfs voor oude en ervaren vliegers een
straf. En die drie hadden nog niet de minste ervaring
van onweer.
„Wolf, zou je niet naar bed gaan!"
Herman doofde zijn sigaret op het aschbakje en
schudde het hoofd. „Geen sprake van, ik wacht
mee," antwoordde hij.
Weer flitste een laaiende bliksem, daverend viel
KORTE INHOUD. Herman Wolf, invlieger van de Adler-
vliegtuigfabriekcn, is verloofd met de beeldhouwster Anna
Lenz. Dr. Johan Waner, een beroemd geneesheer, bemint
haar ook, sinds zij in zijn kliniek verpleegd werd. In bet
atelier van Anna ontmoeten de beide rivalen elkaar voor
't eerst, juist nadat Wolf met een nieuw type vliegtuig een
ongeluk heeft gehad, waarbij hij echter ongedeerd blijft.
Wolf heeft, een aanbod van zijn vriend Klein, om met een
wetenschappelijke expeditie naar Zuid-Amerika te vliegen,
afgewezen, omdat hij niet van Anna wil scheiden. Wolf gaat
naar de vliegschool Staaken, om daar het gebruik van de
nieuwe machines, de Sperwers, te instrueeren er breekt een
zwaar onweer los, terwijl drie leerlingen nog in de lucht zijn.
direct daarna de donderslag in. Het electrische licht
knipperde, oogenblikkelijk daarop weer een bliksem
slag. Het onweer moest vlak boven het vliegveld
hangen. Het was nu even over middernacht.
Feldmann belde het radiostation op: „Brandt!....
ach, ben jij het, Nagel.wat is er aan de hand! Heb
je niets gehoord!. Hoe drijft die onwèersbui!..
Zoo, dus plaatselijk. Nou, dank je wel." „Ik
moet naar den hangar, ga je mee?" vroeg hij Wolf.
„Ja, ik ga mee."
Zwijgend trokken de beide mannen hun zware,
leeren jassen aan. Wolf zette zijn vliegerkap op en
toen rinkelde plotseling de stadstelefoon. Feldmann,
die reeds bij de deur was, ging terug.
„Vliegschool Staaken," meldde hij en van het
daarop volgend gesprek hoorde Wolf slechts een
paar brokstukken.
Het was de moeder van een der drie jonge vliegers,
die nog onderweg waren. Door het plotselinge nood
weer ongerust geworden, belde ze van Berlijn uit op
om te hooren of haar zoon al terug was. Feldmann
stelde haar met een paar woorden gerust en beloofde,
dat hij haar later over de geslaagde landing van haar
zoon zou berichten.
„Dat komt ervan als die kwajongens thuis hun
mond niet houden! Nu doet die arme vrouw van
nacht natuurlijk geen oog meer dicht," zei Feldmann
op de trap tegen Wolf.
„Wie zijn dan eigenlijk nog buiten!" vroeg Wolf.
„Twee B-leerlingen op Aradomachines en die jon
gen wiens moeder zooeven opbelde. Het is een flinke,
talentvolle vlieger, die hier voor zijn C-brevet is en de
volgende week zijn kunstvliegexamen wil doen.
Een flinke jongen!"
Daarop traden ze naar buiten, in den stroomenden
regen. Het onweer hing boven hun hoofden. In den
hangar was nog licht, daar wachtte het landingsper-
soneel. Doch behalve het rommelen van den donder
en het loeien van den storm was er niets te hooren,
geen geluid van een vliegtuig.
Wachten, wachten en nog eens wachten. De voor
de nachtvluchtoefening voorgeschreven landingstijd
was reeds met een half uur overschreden.
Vermoeid en verkleumd zaten de twaalf mannen
op kisten en schragen in den tochtigen hangar. Ma
joor Feldmann, Herman Wolf en de escadrille-chef
Vollmer zaten eenigszins apart. Men sprak niet
veel; de gedachten van allen toefden bij de drie
uitgebleven machines. Het waren ook nog geen
ervaren vliegers, die zich nu onderweg bevonden,
maar jonge kerels, wier eerste solo-vlucht nog niet
zoo lang achter den rug was.
De verbanddeelen van de zware hangardeuren
knarsten en kraakten in de rukken van den wind.
Wel is waar was het onweer iets naar het westen
afgeschoven, maar de zware regenbuien waren nog
erger dan de bliksem.
Daar draafde een man door den regen naderbij.
Het was de marconist Brandt, die op den korten
weg van 't radiostation naar den hangar totaal door
weekt was en nu druipend van het water voor Feld
mann stond.
„Wat is er, Brandt?"
„Ik heb bericht van M O 2, majoor! Wagner heeft
bij Rathcnow een noodlanding gemaakt. Hij heeft
schade aan den carburateur, maar machine en
piloot zijn intact."
„En van de beide
anderen niets!"
„Ja, toch! Wustermark
y heeft zoojuist gemeld, dat
een machine is overge-
fek vlogen. Dat is er natuur
lijk een van ons en dan
moet hij direct hier zijn."
„Goed," zei Feldmann, „dank je wel."
De marconist was nauwelijks in den regen ver
dwenen, toen men door het gehuil van don storm
heen den motor van een machine hoorde.
In een oogenblik was het geheele personeel op de
been, Vollmer schakelde de schijnwerpers in, die
hun wit licht over het landingsveld voor de hangars
uitstraalden. Twee man renden met een kist vuur
pijlen tot buiten den lichtcirkel van de schijnwerpers,
naar het uitgestrekte vliegveld, dat in volkomen
duisternis lag. Ook Feldmann en Wolf stapten door
de plassen voor den hangar; het motorgeronk was
vlak boven hen. Drie vuurpijlen schoten tegelijker
tijd omhoog, in het licht was de machine duidelijk
te zien. Het was een zustermachine van de Arado,
die een noodlanding had gemaakt, de M O 3.
Met groote aandacht sloeg het geheele personeel de
landing gade. Veel te laat had de piloot gas afge
sloten. In een onheilspellend snelle vlucht schoot
hij naar beneden, zag toen echter, dat de snelheid
te hoog was, trok de.machine weer naar boven en
vloog in een bocht terug. Weer stegen vuurpijlen
omhoog om het landingsterrein voor den piloot
zichtbaar te maken en inderdaad, nu scheen hij
het beter te hebben berekend.
Hij vloog regelrecht op den hangar toe, het lan
dingsgestel raakte reeds den grond, maar toen
kreeg een scherpe windvlaag van ter zijde vat op
de machine. De storm wierp haar omhoog, de vleugel
aan de andere zijde knakte door en het toestel
draaide als een tol rond, maar toen stond het.
Goddank, dacht majoor Feldmann. Het was nog
goed afgeloopen. De landing was onder deze om
standigheden nog een uitstekende prestatie van den
piloot.
Snel waren nu ook helpende handen bij de M O 3,
die ervoor zorgden, dat de wind het toestel niet meer
heen en weer kon werpenslechts even later rolde het
reeds, met den beschadigden vleugel op een steun-
karretje, den hangar binnen.
„Wanneer heb je voor het laatst van de D 11
gehoord?" vroeg Feldmann den jongen piloot later
in den hangar, toen deze hem het landingsbewijs
van de nachtvlucht overhandigde.
„In de bocht van de Elbe bij Winsen. Tot daar
vlogen we in verband. Even voor elf uur kwam het
onweer opzetten en gingen we van elkaar. Ik ver
moed, dat hij naar het zuidwesten is uitgeweken
en nu zal probeeren, om van het zuiden dwars door
het onweer te komen."
Dus weer wachten. Het onweer en de storm waren
eenigszins gaan liggen, doch het regende nog gelijk
matig en krachtig. In stroompjes en beekjes
stroomde het water van buiten over den cementen
vloer van den hangar. Plotseling echter sprong de
man, die het dichtst bij de deuropening zat, over
eind. Door het ritselen van den regen was een
üeldere, zangerige toon waar te nemen.
„Daar komt ie," riep iemand en ween rende het
personeel naar buiten. Het heldere geluid van den
motor.... dat kon niet anders dan de D 11 zijn.
Nogmaals stegen vuurpijlen op en als een mot
zweefde de kleine tweedekker in het licht. Hij was
al in glijvlucht overgegaan en schroefde zich nu in
zuivere spiralen naar beneden. Een sierlijke wending
tegen den wind in gaf hem veiligheid bij het neer
komen, nog een paar liuppeltjes en de machine
rolde over het veld, zoodat het water van de plassen
hoog opspatte.
Feldmann sloeg opgelucht zijn natte pet uit. Het
avontuur van de nachtvlucht, waarvoor hij de
verantwoordelijkheid droeg, was wel is waar niet
zonder incidenten, maar toch goed afgeloopen.
Wagner en diens M O 2 zou hij morgen zelf uit
Rathenow ophalen.
Op liet landingsterrein werd de D 11 langzaam
naar binnen gerold. In den gloed der schijnwerpers
wentelde liet in den regen zilverig glanzende vlak
MHHOÜI