5
meegenomen'? En u, moeder, hebt me vergeven?"
„Ze willen je vergeven," sprak het glasmannetje,
„o'mdat je oprecht berouw hebt, en alles zal vergeten
zijn. Ga nu naar je vaders hut en wees als voorheen
kolenbrander. Ben je braaf en verstandig, dan zul je
tevreden je werk doen en je huren zullen je meer
achten en liefhebhen dan wanneer je tien tonnen goud
had." Zoo sprak het glasmannetje en nam afscheid
van hen, waarop de drie zich huiswaarts begaven.
Het prachtige huis van den rijken Peter stond er
niet meer; het was door den bliksem getroffen en
verbrand met alle huisraad en kostbaarheden, maar
vandaar was het niet ver naar de oude kolenbranders
hut en het verlies kon hun niets schelen.
Maar hoe verbaasd waren zij, toen zij bij de hut
kwamen! Het was een mooie boerderij geworden
en alles er in was eenvoudig, maar degelijk en netjes.
„Dat heeft het glasmannetje gedaan!" riep Peter
uit.
„Hoe mooi," zei vrouw Lisbeth. „Hier voel ik
me veel meer thuis dan in het groote gebouw met al
die bedienden."
Van nu af aan werd Peter Munk een eerlijk en
oppassend man. Hij was tevreden met hetgeen hij
had, deed zijn werk met onvermoeiden ijver en zoo
werd Bij welgesteld door eigen inspanning, terwijl hij
in het geheele Zwarte Woud bemind en geacht was.
Hij twistte niet meer met Lisbeth, eerde zijn moeder
en gaf een aalmoes aan eiken bedelaar, die bij hem
aanklopte. Toen vrouw Lisbeth hem na jaar en dag
een flinken zoon schonk, ging Peter naar den dennen
heuvel en zei het versje op. Maar het glasmannetje
liet zich niet zien. „Heer schatmeester!" riep hij luid.
„Hoor mij aan, ik wil u alleen maar vragen of u peet
vader van mijn zoontje wilt zijn." Maar er kwam geen
antwoord, de wind voer door de takken en een paar
denappels vielen in het gras. „Dan wil ik dit bij wijze
van aandenken meenemen," zei Peter, stak de den
appels in zijn zak en ging naar huis, maar toen hij
thuis zijn Zondagsche pak uittrok en wilde opber
gen en zijn moeder de zakken omkeerde en zijn jas
in de kast wilde leggen, vielen vier rollen geld op den
grond. Dat was het doopgeschenk van het glasman
netje aan den kleinen Peter.
Zoo leefden zij rustig verder en lang daarna, toen
Peter al grijs haar had, zei hij„Het is toch beter
tevreden te zijn met het weinige, dat men heeft, dan
goud en goederen te hebben, doch een steenen hart."
Vijf dagen waren verstreken en nog steeds zaten
Felix, de jager en de student gevangen onder de
roovers. Zij werden weliswaar door den hoofdman en
zijn ondergeschikten goed behandeld, maar toch
verlangden zij vurig naar hun bevrijding, want
naarmate ze langer bleven, werd de kans ontdekt te
worden grooter. Op den avond van den vijfden dag
verklaarde de jager zijn lotgenooten, dat hij besloten
was dezen nacht te vluchten, al zou het hem het
leven kosten. Hij wekte zijn makkers op hetzelfde
besluit te nemen en legde
hun uit hoe zij zouden
kunnen ontkomen. „Den
man, die het dichtstbij
staat, neem ik voor mijn
rekening; dit is een geval
van noodweer, hij moet
dus sterven."
„Sterven?" riep Felix
ontsteld. „Wilt u hem
doodslaan?"
„Dat moet wel, als ik
twee menschenlevens wil
redden. Weet je, ik heb
de roovers met bezorgde
gezichten hooren fluisteren,
dat in het bosch naar hen
gezocht werd en de oude
wijven verrieden in hun
kwaadheid de plannen van
de bende; zij scholden ons
uit en gaven te kennen, dat
wij gedood zouden worden,
als de roovers aangevallen
werden."
„Vreeselijk!" schreeuwde
de jongeling en verborg zijn
gezicht in zijn handen.
„Nu, ze hebben ons het
mes nog niet op de keel
gezet," vervolgde de jager,
„daarom moeten we hen
vóór zijn. Als het donker is,
sluip ik naar den dichtstbij -
staanden schildwacht; die
zal me aanroepen en ik zal
hem zeggen, dat de gravin
plotseling ziek geworden is
en als hij dan omkijkt, steek
ik hem neer. Dan haal ik
jullie af en de tweede zal ons evenmin ontgaan en
bij den derde hebben we met zijn drieën vrij spel."
De jager zag er bij die woorden vreeselijk uit,
zoodat Felix bang voor hem werd. Hij wilde hem
overreden van deze bloedige plannen af te zien, toen
de deur van de hut zachtjes openging en haastig
een gestalte binnensloop. Het was de hoofdman. Hij
ging naast Felix zitten en sprak
„Mevrouw de gravin, u bevindt zich in gevaar.
Uw heer gemaal heeft geen woord gehouden. Hij heeft
niet alleen geen losgeld gestuurd, maar hij heeft ook
de regeering aangezet om gewapende mannen naar
het bosch te zenden om mij en mijn mannen gevangen
te nemen. Ik heb uw gemaal gedreigd u te dooden,
wanneer hij aanstalten maakt ons aan te vallen,
maar hij laat zich óf weinig aan uw leven gelegen
liggen óf hij denkt, dat ik het niet ernstig meen.
Uw leven ligt in onze hand en dat is volgens onze
wetten verbeurd. Wat kunt u daar
tegen inbrengen?"
Verschrikt keken de gevangenen-
elkaar aan, zij wisten niet wat ze
moesten antwoorden, want Felix
zag wel in dat een bekentenis om
trent zijn vermomming hem nu in
nog grooter gevaar zou brengen.
„Het is mij onmogelijk," ver
volgde de hoofdman, „een dame,
waarvoor ik zooveel eerbied koes
ter, aan zulk een gevaar bloot te
stellen. Daarom wil ik u een voor
stel doen, den eenigen uitweg, die
ons overblijftik ontvlucht met u."
Verbaasd en verrast keken de
anderen hem aan, maar hij ging
verder: „Het meerendeel van mijn
makkers is besloten naar Italië te
trekken en zich daar bij een groote
bende aan te sluiten. Ik voor mij
heb geen lust onder een ander te
dienen en wil daarom geen gemeene
zaak met hen maken. Als u mij
uw woord wilt geven, edele vrouwe,
om een goed woord voor mij te
doen en uw machtigen invloed aan
te wenden om mij te beschermen,
dan kan ik u nog bevrijden voor
het te laat is."
- Jr vrfA.%.
en zag zijn moeder en Lisbeth,
zijn vrouw, staan, die hem rrieit
delijle toelachten
Zwijgend trokken zij verder, de roover steeds voorop.
Felix zweeg verlegenzijn eerlijk gemoed kwam er
tegen op den man, die hem het leven wilde redden,
aan een gevaar bloot te stellen, waarin hij hem later
niet kon helpen. Toen hij bleef zwijgen, vervolgde de
hoofdman: „Men zoekt tegenwoordig overal soldaten
en ik ben met den laagsten rang tevreden. Ik weet,
dat u veel kunt doen, maar ik verlang alleen uw
belofte, dat u in dezen iets voor mij zult doen."
„Nu dan," antwoordde Felix met neergeslagen
oogen, „ik beloof u alles te doen wat in mijn ver
mogen ligt. Hoe het u ook zal gaan, in elk geval
ligt voor mij een troost in de omstandigheid, dat u
uw rooversleven vrijwillig op wilt geven."
Ontroerd kuste de hoofdman de hand dezer
vriendelijke dame, fluisterde haar nog toe zich twee
uur na het aanbreken van den nacht gereed te houden
en verliet even voorzichtig als hij gekomen was de
hut. De gevangenen herademden, toen hij vertrokken
was. „Waarlijk!" riep de jager uit, „welk een wonder
baarlijke redding! Wie had ooit kunnen droomen,
dat zooiets kon gebeuren en dat wij zulk een avon
tuur zouden beleven?"
„Wonderbaarlijk, zeker," meende Felix. „Maar
heb ik wel goed gehandeld dezen man te bedriegen?
Wat heeft hij aan mijn bescherming? Zeg zelf, jager,
breng ik hem niet aan de galg als ik hem niet beken,
wie ik ben?"
„Kom, hoe kun je gewetenswroeging hebben,
jongenzei de stndent, „nadat je je rol zoo meester
lijk gespeeld hebt! Neen, daar moet je je nu niet
bezorgd om maken, het is geoorloofde noodweer.
Hij heeft toch maar de misdaad begaan een aanzien
lijke vrouw te willen rooven en als jij er niet geweest
was, hoe stond het er dan misschien met de gravin
voor? Neen, je hebt geen onrecht begaan; overigens
geloof ik, dat hij bij de behandeling van zijn zaak
kans heeft op clementie, omdat hij als hoofd van de
bende zichzelf uitgeleverd heeft."
Deze laatste gedachte troostte den jongen goud
smid. Opgeruimd, maar toch in angstige spanning
wegens de onzekerheid of het plan zou gelukken,
brachten zij de eerstvolgende uren door. Het was
al donker, toen de hoofdman even de hut binnentrad,
een pakje kleeren neerlegde en sprak: „Om onze
vlucht te vergemakkelijken, moet de gravin mannen-
kleeren aantrekken. Maak u klaar. Over een uur gaan
we op weg." Na deze woorden verliet hij de gevan
genen en de jager had moeite niet luidop te lachen.
„Dat is de tweede vermomming," riep hij, „en ik wed
er wat op, dat die je beter staat dan de eerste."
Zij openden het pak en vonden daarin een aardig
jagerscostuuin, dat Felix uitstekend paste. Nadat
bij zich verkleed bad, wilde de jager de kleeren van de