IM ONBETROUWBARE TILER
door Gear ge Martin
14
A K alrijk en groot zijn de zorgen van geld
ig m beleggers. Maar weinigen, die vrucht
V K pogen te winnen Van een moeizaam
K bespaard kapitaaltje, zullen daar zoo-
M veel kommer en leed mee oogsten als
y Nieolaas Dortal, die vierhonderd
dollars had gestoken in Tyler's
Koninklijke en Keizerlijke Circus
onderneming. Daar bestonden geen aandeelen met
breede sierlijke randen van, door beroepsmakelaars
onder het publiek verspreid. Tyler deed het anders.
Hij verstrekte hier ep ginds aandeelen, wanneer hij
geld noodig had, en iemand tegen 't lijf liep, die geld
wilde beleggen en hem vertrouwde. Hij was direc
teur, en waarschijnlijk het heele bestuur van de
onderneming. Kortom, hij was Tylerdaar was
genoeg mee gezegd. Van tijd tot tijd werd het bedrijfs
kapitaal van Tyler's onderneming versterkt met
zooveel fondsen, als een licktgeloovige uit handen
wou geven, in ruil voor een keurig certificaat, hem
bevestigend in de (zeer beperkte) rechten, de vreug
den en smarten van aandeelhouders. Was die ruil
geschied, dan trok Tyler's Koninklijkeen Keizerlijke
Circus naar een andere plaats, en als de nieuwe aan
deelhouder zich kalm hield, was geen menseh ter
wereld zoo bereid, het verleden te vergeten en te
vergeven, als de grootmoedige Tyler.
De lieer Nieolaas Dortal echter hield zich niét
kalm. Hij vervolgde Tyler met brieven, één in de
maand, één in de veertien dagen, eindelijk één per
week. Er kwamen er eenige van terug met de aan-
teekening: „Onbestelbaar", andere verdwenen in
volslagen verborgenheid; maar sommige betrapten
Tyler in plaatsen, waar het circus zich ophielden
hun aantal werd op den duur zoo groot, dat Tyler
er na een jaartje genoeg van begon te krijgen, hoe
onverstoorbaar hij anders ook was. Hij kwam er zelfs
toe, een paar van de laatste, tevens de heftigste,
brieven te beantwoorden, op een toon van gekrenkte
minzaamheid. En toen schreef meneer 'Dortal het
volgende:
Geachte Heer,
Ik ben van uw uitvluchten en beloften niet langer
gediend. U hebt mijn geld in handen gekregen met
bedrieglijke voorwendsels, en ik eisch. dat u het
onyniddellijk teruggeeft. Heb ik a.s. Donderdag het
bedrag van vierhonderd dollars niet ontvangen, dan
zal ik de zaak aan mijn advocaten in handen geven,
met opdracht, haar naar hun goedvinden af te wikke
len, derwijze, dat ik niet alleen mijn geld terug -
krijge, maar dat tevens een schandelijk bedrog worde
gestraft. Dit is mijn laatste woord. Uw dienstwillige
dienaar
Nieolaas Dortal
Duidelijker en klemmender kon je toch slecht
schrijven, vond meneer Dortal; en mevrouw Dortal
was 't met hem eens; ofschoon het laatste zinnetje
misschien eenigszins aan kracht had verloren, door
dat ook de twee vorige brieven beëindigd waren met
de bewering: dit is mijn laatste woord. Van Tyler
volgde dit antwoord
„Mijn beste heer Dortal,
Mijn niet geringe vreugde, dat ik weer eens iets
hooren mocht van een zoo hoog gewaardeerden vriend
en deelgenoot als u, werd eenigszins getemperd door
het gevoel, dat uw brief eenigszins netelig klonk. Ik
behoef u nauwelijks te verzekeren, dat het mij niet
anders dan buitengewoon aangenaam zou kunnen
zijn, gevolg te kunnen geven aam uw wensch., vier
honderd dollar van mij te ontvangen, rnaar ik koester
de ernstige vrees, dat u slechts onaangenaamheden
zoudt ondervinden, zoo u een cheque van mij tot dat
bedrag aan een bank presenteerde. De stroom van
contanten namelijk, die ongetwijfeld te zijner tijd
onze onderneming zal toevloeien, en die mij vooral
welkom zal zijn, wi jl ik een groot gedeelte ervan naar
u zal mogen doorzenden, is door verschillende omstan
digheden voor het oogenblik gestuit. Veroorloof mij
inmiddels, u dank te zeggen voor de, hartelijke gevoe
lens, die u bewogen, met mij in correspondentie te
treden, en voor uw bereidheid, mij van dienst te zijn,
ingeval zulks noodig mocht blijken.
Ik ben wederkeerig uw dienstwillige, hoewel tijde
lijk financieel gekortwiekte deelgenoot
Ferdinand Tyler."
Meneer Dortal las dit epistel met oogen, die steeds
verder naar buiten drongen, tot ze dreigden, zijn
hevig vooruitstrevende vestknoopen voorbij te
dringen. Over de ontbijttafel heen gaf hij het papier
sprakeloos aan mevrouw Dortal, die het op haar
beurt las, en slechts deze woorden hijeen kon krijgen
„Als je me nou!"
Na een uur van ziedenden toorn bracht meneer
Dortal dit antwoord op papier:
Meneer Tyler,
Met vrijpostige aardigheden komt u bij mij niet
klaar. JJ gelieve één ding wel te bedenkenal hebt
u zich met mijn geld uit de voeten gemaakt, ik kan
ieder oogenblik beslag laten leggen op uw bezittingen,
en als ik voor het einde der week het bedrag niet
ontvang, waarvoor u me bezwendeld hebt, zal ik de
noodige maatregelen nemen, die de wet mogelijk
maakt. Dit is mijn laatste woord.
Nieolaas Dortal."
Toen draaide Tyler bij, zooals meneer Dortal
trouwens wel verwacht had. Zijn volgende brief
klonk nog even beminnelijk, maar getuigde niettemin
van een tegemoetkomende houding.
„Zeer geachte heer Dortal,
Het doet mij leed uit uw jongsten brief te bemerken,
dat mijn gevoel van een zekere stekeligheid uwerzijds
mij niet bedroog, en ik haast mij, allen grond te
ontnemen aan een wrevel, waarvan u ongetwijfeld
nu zelf reeds spijt hebt. Het meeste betreur ik, dat u
zichzelf de kans afsnijdt op een aandeel in de rijke
inkomsten, die ongetwijfeld weldra onze onderneming
zullen toevloeien; maar liever proef ik de bitterheid
van deze teleurstelling, dan dat ik mijn eer ook maar
eenigszins in verdenking zou laten geraken. Het zou
mijn leed nog maar vergrooten, indien u, boven en
behalve de reeds genoemde voordeelen te verliezen,
ook nog onkosten zoudt maken aan advocatenen
daarom sta ik u nu vrijwillig een kostbaar gedeelte af
van de bezittingen dezer onderneming, een gedeelte,
dat ruimschoots opweegt tegen uw belegginkje. U
kunt mijn zending kort na ontvangst van dezen brief
verwachten zij komt per spoor, in een groote kist,
vracht bij aflevering te voldoen. Ik sta op het punt,
de Vereenigde Staten te verlaten, om een tournée
door Zuid-Amerika te ondernemen, en grijp deze
gelegenheid aan om een zeer hartelijken afscheids
groet toe te zwaaien, en mijn vreugde te betuigen om
dit gelukkige einde van onze relatie. Uw voormalige
deelgenoot, en steeds uw vriend
Ferdinand Tyler.
P.S. De kist moet voorzichtig behandeld worden.
Zij is niet geheel nieuw, en hier en dadr niet meer
zoo stevig als wenschelijk zou zijn. F.T."
Dat begon ten minste iets te lijken, vond meneer
Dortai. Stralend gaf hij den brief aan zijn vrouw,
en stralend gaf zij hem den brief, na lezing, terug.
Hij had dien Tyler blijkbaar op de goede manier
aangepakt! Tyler koos eieren voor zijn geld. Hij
scheen begrepen te hebben, dat Nieolaas Dortal niet
met zich liet sollen, en vergoedde nu naar best ver
mogen de schade, liever dan het op beslag te laten
aankomen.
Er konden natuurlijk lastige haakjes aan het geval
zitten. Artikelen uit een circus-inventaris waren
allicht voor de woning van meneer Dortal minder
geschikt, en 't kon wel eens moeite kostan, ze van
de hand te doen. Maar dat was van later zorg
de boel moest eerst in huis zijn. De rest van dien dag
en een stuk van den volgenden dag was meneer
Dortal geduldig en vol hoop. En toen kwam de kist.
Meneer Dortal zat in het ongezellige achter
kamertje, dat zijn huisgenooten, op zijn bevel, zijn
studeervertrek noemden, en mevrouw Dortal raad
pleegde hem over het eeuwige probleem: runderlap
pen of ballen gehakt, toen het onnoozele en ontdane
gezicht van het dienstmeisje Selina boven den drem
pel verscheen, en de hand van Selina meneer Dortal
een grooten gelen vrachtbrief toestak.
„De wagen van 't spoor is er, meneer,'' vertelde
Selina. „Ze komen een tijger brengen."
„Een tijger!" riep meneer Dortal, en toen hij het
geroepen had, vergat hij zijn mond te sluiten.
En mevrouw Dortal galmde hem zwakjes na: „Een
tijger!" en haar mond stond nog wijder open.
„Ja, mevrouw," zei het meisje. „Hij zit in een
groote houten kist, en hij gaat te keer als een gek.
Er komt vierentwintig dollar zesendertig vracht op."
Door de stilte van verslagenheid, die volgde, drong
van den kant der straat vaag rumoer, gekrijscli en
geschreeuw de ooren van meneer Dortal binnen.
Toen stortte hij zich plotseling op Selina. „Ik
weiger die zending!" riep hij. „Stuur ze maar weg!"
En mevrouw Dortal, ontwaakt tot een plotseling
besef van gevaar, greep zijn arm, duwde Selina de
gang in, en deed de deur achter haar dicht, in één
ingewikkelden aanval van tegenwoordigheid van
geest.
,,'t Gebeurt niet!" riep meneer Dortal, iets van het
besef zijner burgerrechten terugvindend. „Iederéén
kan 't wel in zijn hoofd krijgen, je een tijger te sturen,
en die zou je dan allemaal aan moeten nemen?
Dan lag de samenleving gauw onderstehoven. Ik.
ik laat me niet afblaffen. Is de voordeur dicht?"
De voordeur was dicht, en aldus gerustgesteld
begaf meneer Dostal zich naar het salon, en ging voor
het raam staan, waardoor hij zijn tuinhek en de straat
daarachter 't best kon zien.
De kist werd uitgeladen en kwam voor het hek tot
rust. De spoorman zag meneer Dortal voor het raam
en riep hem, met den bestelbrief wuivend. Meneer
Dortal schoof het raam open en vroeg wat er was.
„Betaalt u dat geld nou of niet, meneer?" vroeg de
spoorman.
„Nee, zeker niet!" antwoordde meneer Dortal.
„Ik heb geen tijger noodig. ik heb niets besteld....
't is.'t is een abuis. Zet maar op: onbestelbaar,
en neem maar mee."
„Onbestelbaar is, als 't adres niet klopt," riep de
spoorman, „maar dat klopt wél. wilt alleen maar
niet betalen. Ik moet 't pakje bestellen, of u betaalt
of niet en of u teekent of niet; daar maakt de maat
schappij dan later wel werk van. Dus daar staat 't!
Stap maar in, jongens."
De man klom in den auto, en die reed weg, mét
de touwen en planken en assistenten, die niet eens
een fooi hadden gehad, maar zonder tijger.
De menigte werd steeds grooter en luidruchtiger,
en de stoutmoedigsten onder de jongens duwden al,
bij wijze van proef, met stokjes tusschen de tralies,
tot blijkbare ergernis van den tijger: en toen dacht
meneer Dortal aan de waarschuwing, dat de kist niet
overal zoo stevig meer was als wel mocht. Hij begon
te transpireeren van angst, en vroeg zich af, welke
onkosten 't mee zou brengen, als men een straat
jongen door een tijger liet verslinden. En terwijl hij
nog stond te schatten, daagde er aan den hoek, boven
de menigte uit, een politiehoofddeksel op.
De agent werkte zich stelselmatig door de volte
naar voren, streng bevelend: „doorloopen daar",
zonder merkbaar resultaat. Hij stapte voorzichtig
om de kist heen en las het adres op de label. Toen
beklom hij de stoep van meneer Dortal en wou juist
aan de bel trekken, toen meneer Dortal, diplomatiek,
hem door het raam aansprak.
„Morgen, agent," zei hij. „Er staat daar '11 tijger,
dien ik graag opgeruimd wou hebben."
De agent scheen dit verzoek niet verwacht te
hebben. Hij zei in 't eerst niets, keek naar de kist,
en toen weer naar. meneer Dortal.
,,'t Is uw tijger, meneer," zei hij eindelijk, „en
die tijger veroorzaakt een volksoploop," zei hij
gestreng.
„Ja," erkende meneer Dortal. „Arresteer hem maar
gauw."
Met klimmenden toorn overzag de agent de
menigte, die nu ongeveer de heele straat vulde, en
toen wendde hij zich weer naar meneer Dortal. „Die
tijger is uw eigendom," zei hij, „en als u hem niet
binnenhaalt, moet ik proces-verbaal opmaken."
Tegelijk haalde hij een boekje voor den dag en begon
hij ijverig te schrijven.
En terwijl hij schreef, kwam er een brigadier, die
meneer Dortal formeel beval, den tijger aanstonds
binnen te halen. Meneer Dortal overwoog wanhopig