de gevaren van een beleg der vereenigde machten: publiek, politie en tijgermaar zie, daar arriveerde een inspecteur, en die toonde zich een heter diplo maat dan zijn ondergeschikten. Eerst hekeek hij nauwlettend de kist en de opschriften, en toen vroeg hij beleefd aan meneer Dortal, of die misschien in eenige relatie stond tot het circus van Tyler. Daar h&d hij meneer Dortal mee. Verzaakte die het circus ten overstaan van een politiebeambte in functie, dan verloochende hij tegelijk zijn rechten tegenover Tyler. Eerst aarzelde meneer Dortal, toen gaf hij toe, dat hij aandeelhouder was; en onmiddellijk werd verder verweer hem afgesneden. „Ah juist," zei de inspecteur. „U hebt een flink breed zijpad lang uw huis, zie ik daar zullen we hem wel langs krijgen. Een man of drie vier met rol- hout en koevoeten, dan is 't zóó gebeurd. Die man netjes en die spullen kunt u van Brady krijgen ik zal wel even iemand voor u sturen." Misschien kwam het gedeeltelijk doordat de inspec teur zoo rustig en kalmeerend sprak, maar meneer Dortal voelde zijn angst en bezorgdheid bedaren. De tijger had nog niemand vermoord, en scheen veel kalmer te zijn geworden, nu zijn bekrompen woon- tent stilstond, 't Kon nooit veel kwaad, de kist en den gevangene voorloopig een uur of zoo, tot hij er een bod op kon krijgen in den achtertuin te laten staan, als ze alle deuren op slot hielden. Want inmiddels had het zakengenie van meneer Dortal zich geroerd: hij had een plan. Hij suste de begrijpelijke zenuwachtigheid van mevrouw Dortal en verzond een dringend telegram naar Bardum, den hekenden dierenhandelaar in Brooklyn; dit telegram: Bardum of plaatsvervanger, Brooklyn. Kom direct. Uitstekende zaken te doen. Eenige gelegenheid. Dortal, 78e straat 78." Vervolgens sloeg meneer Dortal, betrekkelijk kalm, den arbeid gade van een zestal havelooze mannen, die de met ijzer beslagen kist met hun krachtige armen en nog veel krachtiger taal over het trottoir en den hoek van het huis om schoven en sjorden en duwden. Hèel de bevolking juichte, en de tijger gromde en bonkte, toen de kist het pad overging. Toen zij eindelijk stilstond in den uitersten hoek van den achtertuin stelde een der mannen voor, het dier een biefstuk te geven, om het te kalmeeren, en allen bevalen bier aan voor andere doeleinden. Er kwam een ossepoot, die te groot bleek te zijn om tusschen de spijlen door te kunnenhij moest eerst aan kleine stukjes worden gehakt; maar over de biertjes hoorde men slechts klagen, dat ze niet groot genoeg waren. Alles bij elkaar genomen (ossepoot, bier en aan spraak van de spoorwegmaatschappij) had meneer Dortal opnieuw een aardig sommetje in het circus gestoken. Hij kwam ook tot de ontdekking, dat hij de eer had, den beroemden worsteltijger te herbergen; Tvler was zoo attent geweest, dit bekend te maken door middel van een op de kist geplakt plakkaat. Daarop werd verhaald, dat in Tyler's circus iederen avond, in de tijgerkooi, een worsteling werd vertoond tusschen dien begaafden viervoeter en zijn temmer, of met een heer uit 't publiek, die zich eventueel be schikbaar mocht stellen. Het beest had in verschil lende Europeesche hoofdsteden al vijftien kampioen- worstelaars gedood, onder luid applaus van een des kundig publiek. Meneer Dostal vind het prettig, eigenaar te zijn van zoo'n kostbaar beest, en hij verweet zichzelf, dat hij ooit zijn eigendomsrecht had willen verloochenen. Voor in den middag kwam er iemand van Bardum. 't Was een bescheiden mannetje met een manchester pak aan; meneer Bardum en de chef waren allebei uit voor zaken, vertelde hij, maar 't telegram had nogal belangrijk geleken, daarom kwam hij maar. Hij vertegenwoordigde de kanarie-afdeeling. „Ja," zei meneer Dortal gewichtig, ,,'t is een mooi zaakje.... voor meneer Bardum. Wanneer zou meneer Bardum terug zijn?" De kanarietemmer wist 't niet zeker, maar 't zou wel over een uurtje of zoo zijn. „Goed, vraag dan of hij even komt, met een wagen. Maar misschien kim je me één dingetje zeggen," ging meneer Dortal op vertrouwelijken toon voort. „Je vindt 't misschien gek, maar een deel van mijn per soneel maakt zich onzinnig nerveus over dien tijger. U bent een man van ervaring. Kunt u hem niet iets ingeven, dat hij zich zoolang kalm houdt, tot meneer Bardum komt?" „Vleesch?" vroeg de kanarieman. „Vleesch heeft hij gehad," antwoordde Dortal. „Eten bedoel ik niet. Iets om hem in slaap te maken bijvoorbeeld," „Whisky*!' zei de Manchester man aanstonds. „Daar houden ze stekelvarkens mee zoet." „En hoe moet ik een tijger whisky ingeven?" De kanarieman stond peinzend langs zijn oor te wrijven. Toen zei hij„Breek z'n bek open en giet 't in zijn keel!" Enkele volgende opmerkingen bewezen echter, dat noch meneer Dortal, noch de employé van Bar dum zin had, die methode persoonlijk toe te passen; en eindelijk kwamen zij overeen, dat de dierenop- passer den tuin eens in zou gaan, om te zien, of hij een minder gewaagde manier vond, om de whisky toe te dienen. Hij kwam terug en ontvouwde zijn plan. „Er is maar een schijntje ruimte tusschen de spijlen," zei hij. „Je moet je oog vlak bij de deur houden, wil je wat zien. Maar er zit een ijzeren bakje binnenin, voor water, en als, ik nou een flinke groote kom whisky had, en de tuinspuit, zou ik wel wat in dat bakje krijgen, denk ik." Er kwam een flesch whiskey, met de tuinspuit; en vijf minuten later kwam de temmer zeggen, dat hij geslaagd was, en kreeg hij een halven dollar fooi. Bovendien werd hem op 't hart gedrukt te zorgen, dat de heele staf van Bardum zoo gauw mogelijk kwam; en toen vertrok hij. "Een half uur, een uur, anderhalf uur, twee uren gingen in rust en vrede voorbij. En toen, gillend als een bezetene, kwam Selina de huiskamer binnen gestormd. De tijger! De tijger! De tijger klom tegen 't raam van de bijkeuken op! Wie 't eerste en wie 't laatste bij de voordeur was, valt niet uit te maken; wel mag verondersteld wor den, dat meneer Dortal niet de laatste was -hij streefde allen voorbij in dat uur van gevaar, althans, hij was het eerste den hoek om, waar hij het geluk had, tegen een agent op te loopen. „Middag, agent," hijgde meneer Dortal, zijn even wicht handhavend door aan den arm van den agent te gaan hangen. „Goeden middag! Er dwaalt een eheen soort troeteldiertje van mijn vrouw 't huis rond; misschien wilt u even op de voordeur passen, terwijl ik Bardum ga roepen...." „Bardum?" zei de agent wantrouwig. „Bardum? Wat is 't dan voor diertje? Is 't misschien die tijger, waar zoo'n deining over geweest is?" „Nou," zei meneer Dortal, angstig achterom kij kend, „om u de waarheid te zeggen zóu je 't min of meer 'n tijger kunnen noemen, bij wijze van spre ken, maar u hoeft u nergens ongerust over te maken. Ik geef u volle permissie, om uw gummistok te ge bruiken." „O ja? Is 't heusch?" zei de agent, merkwaardig ondankbaar. Niettemin gluurde hij voorzichtig om het hoekje, en liep toen in de richting van den huize Dortal, door den heer des huizes op eenigen afstand gevolgd. Het was namelijk een jonge eerzuchtige agent, tuk op promotie; en hij hoopte zich met wei nig of geen risico te kunnen onderscheiden. Het was derhalve niet zonder ergernis, dat hij iets verderop het snerpen van een politiefluitje hoorde; mevrouw Dortal was hij een vriendin binnengeloopen, die altijd zoo'n instrument bij de hand hield. De jonge agent liep harder. Kon hij niet de éénige politiemacht ter plaatse zijn, dan wenschte hij althans het eerst aan te komen. Hij besteeg de stoep, naderde behoedzaam de open deur .en keek naar binnen. Hij waagde zich op de mat, en toen er overheen, en luisterde aandachtig. En toen was hij met één sprong weer buiten, en trok bliksemsnel de deur dicht, maar keerde zich gauw om en tuurde door een helder plekje van het raampje. Hij was namelijk geschrokken doordat zich boven de benedentrap een groote gele kop had vertoond. „Hij is boven!" schreeuwde hij, ten gerieve van allen, die in de nabijheid waren, namelijkniemand. Het gefluit had intnsschen alle wandelaars naar het huis getrokken, waar een dame met bolle wangen al blazend uit een raam hing, terwijl meneer Dortal ergens aan den overkant een snelvuur van telegram - men aan Bardum stond af te schieten. En juist op dat moment kwam er een groote auto van Bardummet den grooten Bardum zelf en een half dozijn temmers, voorzien van veel ijzer en touw. De wildedierenkoopman schudde zijn hoofd, toen hem rapport werd uitgebracht over den stand van zaken. Hij liet zich er echter voor vinden, om te gaan zien, of hij het beest te pakken kon krijgen, onder conditie dat hij vergoeding voor zijn moeite zou krijgen, als de koop niet tot stand kwam. Na een pooze nauwlettend gegluur sloop Bardum stoutmoedig naar binnen, liep de trap op, en ging op 't portaaltje staan luisteren. De mannen verzamelden zich op het portaal, en wachtten op bevelen. En toen kwam er opeens uit de kamer het geluid van een harden, afgrijselijken geeuw en vervolgens, met een dikke maar vroolijke stem, het lied: „En overal, en overal, waar de meisjes zijn, waar de meisjes zijn; en overal. Bardum schoot de kamer in en het lied werd afge- brokenen de mannen, die hun patroon achterna kwamen, zagen den tijger languit op bed liggen, compleet met vacht en tanden en snor, en met een flesch in zijn eenen elleboog. „Ksjriep de tijger. „Ga je weg? 't Is om je dood te schrikken, zoo'n troep leelijke kerels, die ineens op je afkomt! En ik ben tóch al niet lekker! Marsch, d'r uit!" Bardum wierp een blik van verbazing op zijn personeel, en toen want hij was een doortastend man greep hij den tijger bij zijn bek, brak dien openen tuurde in de schedelholte. „Hé,'t is Lanigan, geloof ik!" zei hij. „Hé, meneer Bardum!" riep de tijger. „Blij dat ik u tref, meneer Bardum! Ik voelde me zoo verschrik kelijk eenzaam. Ze zijn heelemaal niet aardig voor me, nu ik dat lamme huidje aanheb. Ze doen of ik melaatsch ben; en 't is tóch al geen baantje, twee dagen aan één stuk grommen, en geen mensch om mee te praten, en niets te eten dan een zak daisies! Bent u dat allemaal, meneer Bardum, of staat er een heele troep boeven hier in de kamer?" „We zijn wel met zoovelen, dat we je naar 't politie bureau kunnen krijgen," antwoordde Bardum grim mig. „Wat zijn dat voor grappen hier?" „Toe nou, meneer Bardum, doe nou niet zoo nijdig tegen me, anders sla ik aan 't huilen en ik heb 't toch al zoo te kwaad. Neem een druppeltje uit die flesch ze hebben hier goed spul. En waar is die patjakker van een Tvler?" „Tyler? Weet ik niet." „Tyler's Circus is eergisteren naar Zuid-Amerika vertrokken, heb ik gehoord," zei een der mannen. „Wét zeg je? Eergisteren? Dan ben ik met huid en haar bestolen! Ik ben zeven maanden als worste lende tijger opgetreden, en 't circus heeft schatten aan me verdiend, en ik heb nog geen twee maanden salaris gehad! Zal ik u eens wat vertellen, meneer Bardum? De worstelende tijger was 't eenige, waar 't circus een cent mee verdiende, al zeg ik 't zelf. Avond aan avond heb ik tegen Tyler gezegd, dat ik midden onder de voorstelling den zwendel verraden zou, als ik mijn spieën niet kreeg, en avond aan avond heeft ie net zoolang geflikflooid, dat ik 't maar weer deed; maar op 't laatst liet ik me niet meer besijmelen, en toen liet ik 'm dagvaarden; en toen kreeg Tyler den angst, en hij zei tegen me: Lanigan, jongen, zei hij, ik ben glad door m'n centen heen, en je ken geen veeren plukken van een biljartbal. Maar ik weet wel aan geld te komen, zei hij, als je maar doet wat ik zeg. Er zit ergens een vervelende ouwe kerel, die denkt dat ie aandeel in de zaak heeft, en nou zal ik je in een flinke kist zetten en naar hem toe sturen. Als jij er bent, ben ik er ook, of nog vroe ger, zei hij, want ik ga als passagier en jij als vracht goed. En als die ouwe in doodsangst zit omdat hij een woedenden bloeddorstigen tijger in zijn vreed zame woning heeft, smeer ik hem nóg een stelletje aandeelen aan op conditie, dat ik je weer weghaal, en dan krijg je al wat je toekomt, met nog een extra- tje toe, zei Tyler. Ik heb me laten besmoezen, meneer Bardumen voortaan hoeft geen mensch me meer te vragen, om tijger te worden, of een pakketje in een goederentrein! Ik zit over m'n heele lichaam vol builen en schrammen; 't is hier een zacht veeren bed, maar 't doet me overal pijn in mijn botten." „Dus je hebt 't niet erg ver geschópt sinds je bij mij vandaan bent gegaan," zei Bardum. „Als je ooit leelijk in de knel hebt gezeten, is 't vandaag. Meneer Dortal staat met een agent aan de voordeur." „Meneer Dortal is een fijne man," zei de tijger. „Hij is de eenige, die me ooit whisky heeft gevoerd met een tuinspuit. Whisky als water gewoon. Door die whisky heb ik den moed bij mekaar gekregen, om 't hangslot los te peuteren en eens verderop een kijkje te gaan nemen. Doe mijn groeten maar aan meneer Dortal, en zeg maar, dat ik hem stukken aardiger vind dan zijn compagnon, en dat ik mijn zaken veel liever met hém afmaak. De firma is me honderdvierentwintig dollar tachtig schuldig." En de tijger duwde met zijn rechterpoot zijn bek wijd open, en stopte den hals van de flesch tusschen de angstwekkende tanden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 15