AROR OP HET
VLIEGVELD
Een roman uit het vliegerleren floor H. O. Wuttig
Het geheele cantine-
personeel stond al
voor de deur, een
oorverdoovend geknetter
was in de lucht hoorbaar
en allen zagen hoe een
van de machines van
Keiler als een dronken
bromvlieg, op ongeveer tweehonderd meter boven
het veld, rondvloog. Eenmaal steeg de machine steil
omhoog, alsof ze een looping wilde maken, doch dan
viel ze weer terug en slingerde verder, terwijl allen
dachten dat ze ieder moment neer zou vallen.
„Is dat Richter?" riep Keiler den monteur toe.
„Ik geloof het wel," schreeuwde deze terug.
„Maar voor den donder, wie heeft hem startver-
gunning gegeven? Hij mag nog niet solo-vliegen,
die ezel."
Nog steeds slingerde het vliegtuig boven in de
lucht, doch plotseling dook het, precies boven de
cantine, steil omlaag, in een razende duikvlucht.
Steeds nader kwam het, alsof de piloot juist de
cantine op de korrel had genomen. Het volgende
oogenblik moest de tweedekker in de menschengroep
voor de cantine stooten.
„Gewoonweg gek geworden," jammerde Keiler
ontzet, hij liet zich vallen om niet door de machine
te worden neergeworpen. Naast hem lag majoor
Feldmann, languit op den kleiweg, en dwars over
diens voeten het keukenmeisje Pauline, met de
schort over het hoofd. Nu moest de cantine in
duizend spanen vliegen, doch op dit moment gleed
de loeiende machine, die nog slechts een paar
meters van den aardbodem verwijderd was, plotse
ling en soepel recht, wiekte als een vogel weg en
trok een stoutmoedige bocht. De piloot wenkte het
weer opstaande gezelschap minzaam toe en nu her
kenden ze hem allen: het was Herman Wolf.
„De duivelsche kerel," zei Feldmann lachend,
terwijl hij zich de klei van de broekspijpen sloeg.
En plotseling drong het tot Birgel door: „Groote
hemel, nu heeft hij toch zijn weddenschap ge
wonnen!"
De anderen begrepen hem niet. „Maar dat is toch
duidelijk; hij zei, dat we bij het onbijt allemaal
over den grond zouden rollen!"
Leopold Krain zat nog steeds met opgetrokken
beenen in het gras: „Tien flesschen champagne voor
zes man, dat maakt 'per hoofd zeven mark vijftig,"
rekende hij uit. „Dat is een duur ontbijt."
Ook de anderen mopperden nog lachend, toen
Wolf alweer met de machine over het vliegveld
kwam. Hij rolde tot dicht voor de cantine en sprong
uit het toestel.
„Zoo, mijn wraak is gelukt," zei hij. „Wie het
laatst lacht, lacht het best."
Lachend als boeren met kiespijn wenschten zijn
collega's hem geluk met het welslagen van zijn
weddenschap en toen kon Wolf eindelijk zijn uit
gesteld ontbijt inhalen. Zijn kameraden hielden hem
nog gezelschap en stralend, lachend en vergenoegd
zat hij tusschen hen in. De dag was goed begonnen.
„Maar vanavond kan ik geen champagne met
jullie drinken," zei hij. „Ik moet vanmiddag naar
Berlijn, maar morgen is er nog een avond. Ik mag
op je kantoor zeker wel even naar Berlijn telefo-
neeren, nietwaar Feldmann?"
Deze knikte. Wolf stopte de rest van een broodje
in zijn mond en sprong op het was half acht
om de eerste te zijn, die Anna met haar verjaardag
feliciteerde.
De vriendsfehap met George Spohr en zijn werk
hadden deze 'drie dagen gevuld, maar nu wilde
hij Anna toch eens terugzien. Wat zou Wauer wel
doen? Sinds hun onderhoud had hij zich niet meer
bij Anna vertoond. Zou Wauer slechts gebluft hebben
om zijn nederlaag te verkleinen of zou hij zijn
pogingen om Anna te veroveren toch hebben stop
gezet?
Wolf stormde het trapje op en telefoneerde met
Anna, heel lang. Hij was inderdaad de eerste, die
haar gelukwenschte.
Kort voor het klokje op het dak van de cantine
het geheele personeel van het vliegveld naar het
middageten riep, zou de derde „Sperwer", nog onder
toezicht van Wolf, door Horsten en diens groep
KORTE INHOUD. Herman Wolf, invlieger van de Adler-
vliegrtnigfabri eken, is verloofd met de beeldhouwster Anna
Lenz. Dr. Johan Wauer, een beroemd geneesheer, bemint
haar ook, sinds zij in zijn kliniek verpleegd werd. In het
atelier van Anna ontmoeten de beide rivalen elkaar voor
't eerst, juist, nadat Wolf met een nieuw type vliegtuig een
ongeluk heeft gehad, waarbij hij echter ongedeerd blijft.
Wolf heeft een aanbod van zijn vriend Klein, om met een
wetenschappelijke expeditie naar Zuid-Amerika te vliegen,
afgewezen, omdat hij niet van Anna wil scheiden. Wolf gaat
naar de vliegsohool Staaken, om daar het gebruik van de
nieuwe machines, de Sperwers, te instrueeren. Daar maakt hij
kennis met George Spohr, zoon van zijn vroegeren vriend,
in wiens motorenfabriek hij na den wereldoorlog heeft ge
werkt en met wien hij na een heftige scène had gebroken.
leerlingen worden ingevlogen. Het was om dien tijd
een druk bedrijf op het vliegveld. Buiten, voor de
hangars, onderwees Birgel het opvouwen en de
behandeling van parachutes; Keiler liet zijn esca
drille in groepsverband rondjes om het vliegveld
maken en Krain oefende met beginners den start.
Daar kwam George Spohr in vliegerspak naar den
hangar toegestrompeld. Toen hij Wolf zag, dwong
hij zich tot een normalen gang, maar dat gelukte
hem niet.
„Wat scheelt er aan?" vroeg Wolf bezorgd. Hij
had George eenigen tijd geleden in een der andere
„Sperwers" in de richting Westermark zien ver
trekken.
„Het is niets," zei George. „Ik heb een harde
landing gemaakt. De kist is heel, maar mijn knie is
ietwat beschadigd. Een oude wonde, en iederen keer
stoot ik me weer op dezelfde plek."
Wolf, die een oogenblikje vrij was, ging op een
karretje zitten en bevoelde de opgezwollen knie.
„Ja, ik weet er alles van," zei George. „De pezen
zijn een beetje verrekt. Het is niet zoo belangrijk;
als ik hier klaar ben, laat ik dat grondig opknappen.
Maar nu iets anders: ik mag in het examen kunst
vliegen starten. Majoor Feldmann heeft het mij zoo
juist gezegd. Het inschrijfgeld is mij geschonken."
„Nou, kijk eens aan, dat is een mooie pleister op
je zeere knie," zei Wolf.
George had daags te voren van de directie ver
nomen, dat zijn toelating tot het examen nog afhing
van de betaling van het inschrijfgeld van 35 mark.
Bij den eenvoudigen sportvliegerscursus, dien George
hier op kosten van het proefbureau doormaakte,
was het examen kunstvliegen natuurlijk niet inbe
grepen. De kosten daarvoor had hij zelf moeten
dragen en dat had hij van het bescheiden wachtgeld,
dat hij genoot, niet kunnen afnemen. Zijn moeder
had het hem evenmin kunnen geven, en zoo zag het
er naar uit, dat de zaak mis zou loopen. Dat het
inschrijfgeld hem niet was geschonken, maar dat
Herman Wolf voor hem in de bres was gesprongen,
wist George natuurlijk niet. In het midden van de
volgende week zou het examen plaatsvinden; Wolf
beloofde hem, dat hij - indien eenigszins mogelijk
uit Adlershof zou overkomen.
„Schaken we vanavond weer?" vroeg George.
„Neen, vandaag gaat het niet. Misschien morgen.
Ik moet naar Berlijn."
George trok een teleurgesteld gezicht, want hij
had zich reeds op den avond met Wolf verheugd.
Niet alleen om van diens vliegervaring en kennis te
profiteeren, maar ook om het gezelschap van zijn
nieuwen vriend.
„Jammer," zei hij, „ik dacht dat u vandaag hier
zou blijven en daarom heb ik gezegd, dat ik pas
morgen naar mijn moeder zou gaan."
Wolf las de teleurstelling in zijn oogen. Hij kreeg
een goed idee. Natuurlijk, waarom zou het niet gaan!
Anna zou het zeker goed vinden. Bovendien kon hij
haar nog van te voren opbellen en daarom zei hij:
„Heb je trek om mee naar Berlijn te gaan? Ik ga
met aardige lui een verjaardag vieren."
George nam de uitnoodiging met beide handen
aan. Alleen als er gedanst werd, kon hij niet meedoen,
met zijn stijve knie.
Na het eten telefoneerde
Wolf nog met Anna, die
het vanzelfsprekend goed
y vond, dat hij nog iemand
meebracht. En in den
namiddag reed George
Spohr met Wolf in diens
wagentje van het vlieg
veld. via Spandau, naar Berlijn.
ZEVENDE HOOFDSTUK
„Een aardige jongedame," had Wolf gezegd, toen
George hem nog in Staaken vroeg, wie er eigenlijk
jarig was. Dat was alles wat George wist, toen hij
tegenover Anna stond en haar zijn bescheiden
bouquet overreikte.
Anna, die in de andere hand nog de rozen hield,
welke Herman haar gegeven had, bedankte hem
glimlachend. Achter hen, in het atelier, klonken
stemmen. Wolf, die aan den kapstok zijn jas ophing,
wendde zich plotseling omnog eer hij de pelsjas in
het oog kreeg, was het de alles doordringende
viooltjesgeur, die zijn argwaan opwekte. „Hij is er
dus ook?" zei hij tegen Anna.
Zij knikte hem ietwat hulpeloos toe. „Ik kan er
niets aan doen, Herman. Hij kwam, zonder vooraf
gaande boodschap, om mij te feliciteeren en hij is
gebleven. Ik heb geen flauw idee hoe hij achter mijn
verjaardag is gekomen. Maar laat den menschen niets
merken, Herman, beloof me dat."
„Wees maar niet bang," zei hij, doch in werkelijk
heid had hij thans reeds moeite om een zekere ont
stemming tegen te gaan. Hij had zich dus toch vergist,
toen hij Wauer de laatste dagen niet meer au sérieux
had genomen.
Nu trad Wolf met Anna en George het atelier bin
nen. De beide vliegers waren de laatste gasten en het
gezelschap was toch ietwat grooter geworden dan
geraamd. Behalve de actrice Marianne Burger, Gerda
König, een collega van Anna, en de dirigent Maximi
lian Prudent, waren Cecile Ehlers, een studente van
de academie, en haar broer Stefan, 'n jonge schrijver,
op bezoek. En dan. dr. Johan Wauer.
Alsof het de meest natuurlijke zaak van de wereld
was, dat hij zich hier bevond, schudde hij Wolf de
hand; George werd aan hem voorgesteld. In de meer
geestelijke en kunstzinnige atmosfeer van het aan
wezige gezelschap was door het binnenkomen der
beide vliegers een frissche, van avontuur vervulde
lucht binnengewaaid. Wolf was voor de drie meisjes,
die hem nog van vroeger kenden, een heldengestalte
uit een modernen roman, in stilte benijdden ze Anna
om haar „duivelschen kerel".
George Spohr zag er uitstekend uit. Frisch en
gezond, met den glans der jeugd op zijn gezicht en
vriendelijk glimlachend gaf hij geduldig antwoord op
de voortdurende vragen. Ja, hij was al eenmaal ge
vallen; neen, hij had niets gebroken; neen, vliegen
was heelemaal niet moeilijk en zelfs op de oude vraag,
wat een vlieger, die zich zonder parachute in een
brandend vliegtuig bevond, moest doen, behaalde
hij met de oude grap, dat deze zijn goed humeur
moest bewaren, een stormachtig succes.
In het achterste gedeelte van het atelier had Anna
op de groote ronde tafel een feestelijk soupeetje aan
gericht; er midden op praalden, in een groote drijf-
schaal, de viooltjes van dr.Wauer. Aan tafel heerschte
een opgewekte stemming. Marianne Burger vertelde
de laatste theaternieuwtjes, Anna kwam als huis
vrouw en jubilaresse uitstekend voor den dag en
slechts af en toe zag zij bezorgd naar het gezicht van
Wolf, die naast haar zat.
Nu kwam er al weer een vol glas, waarmee ze
moest klinken. Het was van den jongen man, dien
Herman had meegebracht. Dankend hief Anna haar
glas op, glimlachte, keek toen, plotseling verlegen, op
haar bord. Daarna begon ze direct een gesprek met
den bedeesden, kleinen dirigent aan haar linkerzijdq.
Maar het gezicht van dien jongen man bleef voort
durend voor haar oogen zweven.
Dr. Wauer scheen in een uitstekend humeur te
zijn. Hij zat tusschen juffrouw Burger en de blonde,
tengere Cecile en hij wist beiden uitstekend te onder
houden. Doch plotseling boog hij zich naar de tooneel-
speelster en vroeg toen zachtjes: „Heeft u den naam
van dien jongen vlieger verstaan?"