voldaan gezicht zat. hij te kijken, terwijl de soldaat
den tekst las.
„Lijkt me wel goed zoo," zei Travers en hij
vouwde het papier op en borg het in zijn zak. „Om
elf uur ben ik hier."
„Afgesproken," zei de bootsman snel. „Elf uur.
En misschienhier heb je vast een daalder om
vandaag voort te kunnen."
Hij gaf hem nog een klopje op zijn schouder,
waarschuwde hem, dat hij zich zoo veel mogelijk
gedekt moest houden dien dag, en liep langzaam
naar huis. Zijn stap was licht, maar in zijn trekken
was er een vreemd mengsel van bezorgdheid en vol
doening.
Om tien uur dien avond had de bezorgdheid de
overhand en om elf uur, toen hij den rooden gloed
van Travers' pijp zag, als een vuurbaken tegen den
achtergrond van de heg, voelde de bootsman
neiging om zijn vindingrijkheid te verwenschen.
Travers begroette hein vroolijk en zei, dat "hij tot alles
bereid was, want hij had flink gegeten en een paar
pinten bier gebruikt, sinds de bootsman hem alleen
had gelaten.
Benn bromde wat en begon zwijgend voor den
ander uit te loopen. Er was geen maan, maar wel een
heldere, lucht. Travers deed een paar opgewekte
pogingen om een gesprek aan te knoopen, maar toen
die mislukten, amuseerde hij zich maar met. zachtjes
fluiten.
Achter één raam brandde licht; verder was 't heele
dorp donker. Toch haalde de bootsman, die voort
was geslopen als een Indiaan op 't, oorlogspad, vrijer
adem, toen zij het dorp achter den rug hadden.
Nieuw gesluip, een eind verder op, bewees'Travers,
dat zij hun bestemming naderden, en een paar minu
ten later stonden zij voor een kleine herberg een
eindje van den weg. „Alles potdicht juffrouw
Waters ligt al in lied." fluisterde Benn, voorzichtig
om het huis heen loopend. „Hoe voel je je?"
„Ik? Best," antwoordde Travers. „Net of ik van
mijn leven niet anders gedaan heb dan inbreken.
Hoe voel jij je?"
„Zenuwachtig," zei Benn en toen bleef hij staan
voor een smal raam aan den achterkant van 't. huis.
„Hier moeten we zijn."
Travers deed een paar stappen achteruit en bekeek
het huis. Alles was er stil. Een paar seconden stond
hij te luisteren, toen kwam hij bij den bootsman
terug.
„Adjuus, maat," zei hij, zich opliijschend aan de
vensterbank. „T)ood of overwinning."
De booteman stopte hem twee pond in de hand en
fluisterde: „Kalmpjes aan maar; 't heeft geen haast.
Ik moet even bijkomen. Laat haar flink schrikken,
maar niet te erg. Als ze gilt, kom ik binnen."
Travers liet zich naar binnen glijden en stak toen
zijn hoofd uit het raam. „Zou ze 't niet gek vinden,
dat je zoo dicht bij de hand bent"" vroeg hij.
„Nee," zei de bootsman, „mijn trouwe hart wil
over haar waken da's heel gewoon. Zal ze heele-
inaal niet gek vinden."
Travers grinnikte. Hij trok zijn schoenen uit en stak
ze den bootsman toe. „Ze hoeft me niet te liooren,
vóór ik boven ben," fluisterde hij. „Zet ze maar
buiten neer, maar bij de hand, dat ik ze zoo kan
pakken."
Benn gehoorzaamde en Travers blijkbaar geen
specialiteit in 't stoppen van sokken trippelde
huiverend voort over een steenen vloer. Toen, inge
volge de aanwijzingen van zijn principaal, begon hij
de trap te beklimmen.
Halverwegen struikelde hij even, maar overigens
was 't een heel knappe prestatie voor een dilettant.
Hij bleef staan en luisterde, en toen alles stil bleef,
liep hij het portaal over naar een deur. Daar bleef
hij staan. Ondanks hemzelf klopte zijn hart sneller
dan gewoonlijk.
Hij duwde de deur langzaam open en schrok, toen
hij haar hoorde knarsen. Er gebeurde niets. Ilij
duwde nog eens en toen hij over den drempel was,
zag hij aan een lampetkan, die afstak tegen het hout
van den wand, dat hij zich in een slaapkamer bevond.
Ilij luisterde, of hij hoorde ademen, maar hij hoorde
niets.
„Slaapt reusachtig stil," dacht hij, „of misschien
is 't een leege kamer. Nu zal 't mij benieuwen.
Hij schrok hevig, want hij hoorde een deur gaan.
Ilij stond stokstijf, nauwelijks ademhalend, zijn
gehoor inspannend. Er scheen licht op het portaal
en toen hij om den deurpost gluurde, zag hij 'n vrouw
do gang door komen -een jongere en knappere
vrouw dan hij verwacht had. Met haar eene hand
hield zij een kaars omhoog en in de andere had zi j een
tweeloops geweer. Travers trok zich terug in de
kamer en toen het licht naderbij kwam, glipte hij
een grooto kast naast den haard in en wachtte daar,
stijf rechtop staande. Het licht kwam de kamer in.
„Ik zal 't me verbeeld hebben," zei een prettige
stem.
„Wat een schatje," glimlachte Travers.
Zijn geoefend oor herkende het geluid, dat nu
volgde: het spannen van de hanen. Een seconde later
bonsde er iets zwaars tegen de deur van de kast en
werd de sleutel omgedraaid.
„Ik heb je!" zei de stem triomfantelijk. „Probeer
er maar niet uit te komen, anders schiet ik."
„Nee," riep Travers vlug, „ik zal st.il blijven
staan."
,,'t Is je geraden," zei de stem. „Ik heb een geweer
op je gericht."
„Doe me een pleizier en houd 't naar beneden,"
zei Travers; „en haal je vinger van den haan weg;
als er een ongeluk gebeurde, zou je 't. jezelf nooit
vergeven, meisje."
„Er gebeurt niets, als je maar stil staat," zei de
stem. „En ik bén geen meisje," ging zij gestreng
voort.
„Dat ben je wél," zei de gevangene. „Ik heb je
gezien. Ik dacht in 't eerst dat 't een engel was. Ik
heb je bloote voetjes gezien en
Een gilletje viel hem in de rede.
„Pas maar op, dat je geen kou vat," vermaande
Travers.
„Maak je maar geen zorg over mij," zei de stem
snibbig.
„Ik zal 't je heuscli niet lastig maken," zei Travers,
't Werd tijd, vond hij, dat de bootsman op de prop
pen kwam. „Waarom roep je niet om hulp? Dan
ben ik zóó weg."
„Ik heb jouw raad niet noodig," was het antwoord.
„Ik weet zelf wel, wat me te doen staat. Pas op als je
er uit probeert te komen. Ik schiet één loop door 't
raam af, maar den anderen bewaar ik voor jou, als
je je verroert."
„Maar lieve meidprotesteerde Travers ver
schrikt, „dan maak je de heele buurt wakker!"
„Da's ook juist de bedoeling," zei de stem. „Blijf
stil staan, hoor? Pas op!"
Travers aarzelde. Hij was verloren, en hoe 't. ook
ging, hij zou de krijgslist van den schranderen Benn
aan 't licht moeten brengen.
„Wacht evenzei hij ernstig. „Doe nu niets over
ijlds. Ik bén geen inbreker. Ik doe 't voor een vriend
van je meneer Benn."
„Wat?" riep ze verbaasd.
„Zoowaar als ik hier sta," bevestigdè Travers.
„Hier, hier heb je mijn opdracht. Ik zal 't papiertje
onder de deur door schuiven. En als je naar 't
raam aan den achterkant gaat, kun je hem in den
tuin zien staan wachten."
Hij schoof het papiertje onder de deur en snel werd
't uit zijn vingers gerukt. Hij ging weer rechtop staan
en luisterde naar de verschrikte en verontwaardigde
uitroepen van zijn gevangenbewaarster, die het ge
tuigschrift van den bootsman las:
„Hierbij verklaart ondergeteekende, George Benn,
zijnde geheel gezond naar lichaam en geest, dat hij
den heer Ned Travers heeft verzocht, als inbreker
op te treden ten huize van mejuffrouw de weduwe
Waters. Hij is geen inbreker en ik sta buiten te wach
ten. 't Is allemaal zoo zuiver mogelijk en volkomen
in orde. George Benn."
„Gezond van geest.... zuiver.... volkomen in
orde?" herhaalde een verblufte stem. Waar is hij f"
„Op 't achtererf," antwoordde Travers. „Als je
naar 't raam gaat, kun je hem zien. Maar wees nu
verstandig en doe iets om je hals."
Hij kreeg geen antwoord, maar er kraakte een
plank. Hij wachtte, langen tijd scheen 't hem, en
toen kraakte de plank andermaal.
„Heb je hem gezien?" vroeg hij.
„Ja," kwam het scherp. „Jullie moesten je scha
men, alle twee. Maar jullie krijgen er je trekken voor
thuis."
„Er is hier al een kleerenhaak, die aldoor in mijn
achterhoofd prikt," vertelde Travers. „Wat ga je
doen?"
Er kwam geen antwoord.
„Wat ga je doen?" herhaalde Travers, ietwat
ongerust. „Je ziet er veel te lief uit om iets wreeds te
doenvoorzoover ik door zoo'n kier heen beoordeelen
kan ten minste."
Er klonk een gesmoorde uitroep, gevolgd door
geluid, alsof iemand zich snel door de kamer be
woog, en het geritsel van snel aangetrokken klee
ding.
„Had je veel eerder moeten doen," merkte de zorg
zame Travers op. ,,'t Is om een doodelijke kou te
vatten!"
„Bemoei je met je eigen zaken," zei de stem scherp.
„Als ik je er uit laat, zul je dan precies doen, wat ik
je zeg?"
„Op mijn eerewoord," zei Travers vurig.
„Ik zal dien meneer Benn een lesje geven, dat hij
nooit vergeet," hernam zij vinnig. „Ik schiet mijn
geweer af, en dan hol ik naar beneden en zeg ik,
dat ik je dood heb geschoten."
„Hè?" riep Travers verbaasd. „Allemachies.
„St! Lach niet!" beval de stem. „Straks hoort hij
je. Stil!"
De sleutel draaide in het slot en Travers kwam
te voorschijn, met zijn hand op zijn mond, om over
tuigend te gehoorzamen. Juffrouw Waters liep
achteruit met het geweer op hem gericht en bekeek
hem eens goed.
„Ga mee naar 't portaal," zei Travers dringend.
„Anderen hoeven 't, niet te hooren. Schiet hier maar
in."
Hij griste een lappenkleedje van den vloer en stak
't tusscken de spijlen van de leuning.
„Jij blijft hier," zei juffrouw Waters.
Hij knikte.
Zij richtte het geweer naar het kleedje. De muren
schudden van den knal, en gillend, dat Travers er
zeere tanden van kreeg, holde ze de trap af. Ze rukte
de knippen van de achterdeur weg en wankelde naar
buiten, in de armen van den zenuwachtigen boots
man.
„0 hemeltje! O, o!" kreet ze.
„Wat.wat is er?" stotterde Benn.
De weduwe lag te wringen in zijn armen. „Een in
breker," fluisterde ze fel. „Maar 't is al in orde.
Hij is dood."
„Dood. bauwde Benn haar na. „D-d-dood?"
Juffrouw Waters knikte en werkte zich los. „Eén
schot, meteen raak," zei ze met een tevreden gezicht.
De bootsman stond zijn handen te wringen. „Groo-
te hemel!" zei hij, en hij liep langzaam naar de deur.
„Arme kerel!"
„Kom hier," zei de weduwe, aan zijn jas trekkend.
„Ik wou. wou gaan kijkenof ik hem helpen
kon," stamelde Benn. „Arme kerel!"
„Je blijft hier," beval juffrouw Waters. „Ik wil
geen getuigen hebben. Mijn huis hoeft geen kwaden
naam te krijgen. Ik wil 't geheim houden."
„Geheim houden?" zei de bevende bootsman.
„Hoe dan?"
„Ik moet eerst zorgen, dat ik van 't lijk afkom,"
zei de weduwe nadenkend. „Ik denk, dat ik hem in
den tuin begraaf. Achter die aardappelen is een heel
geschikt lapje grond. Haal maar een spa uit het
schuurtje."
Benn stond stokstijf, ontzet, naar haar te kijken.
„Terwijl jij 't graf graaft," vervolgde juffrouw-
Waters rustig, „ga ik den vuilen boel opruimen."
De bootsman wankelde en morrelde toen met tril
lende vingers aan zijn boord.
Als een slaapwandelaar stond hij te kijken, toen zij
naar het schuurtje holde en terugkwam met een spa
en een hak. Als een slaapwandelaar liep hij haar na,
den tuin in.
„Oppassen," zei ze bits. „Je trapt op mijn aard
appels."
De bootsman stond stil en staarde haar aan. Zij
scheen er niets van te merkenzij zette met voetstap
pen de maten uit, duwde hem toen het gereedschap
in handen en verzocht hem, voort te maken.
„Als je klaar bent, breng ik hem beneden," zei ze
naar het huis kijkend.
De bootsman veegde met den rug van zijn hand
zijn natte voorhoofd af. „Hoe wou je hem de trap
af krijgen?" bracht hij uit.
„Sleepen," zei juffrouw Waters kortaf.
„En als hij nu eens niet dood is?" zei de bootsman,
met een zweempje van hoop.
„Klets!" zei juffrouw Waters. „Dat zie ik toch
zeker wel? Verknoei nu maar geen tijd met praten;
en denk er om, flink diep graven. Ik plant er later
wel een paar koolstruiken op die heb ik toch te
veel."
Zij ging het huis weer binnen en liep luchtig de
trap op. De kaars brandde nog en het geweer stond
tegen het ledikant; maar de bezoeker was verdwenen.
Met een vreemd gevoel van teleurstelliug keek zij de
kamer rond.
„Kom eens kijken!" noodde een stem, en zij keek,
en zag het vroolijke gezicht van haar gewezen gevan
gene aan de deur.
S/of op blz. 11