WAAROM NEB JE DAT NIET
19
Herman haalde de schouders op.
„Maar als dat werkelijk zoo is, waar
om start je dan niet naar de Amazone!
Wie blijft er nu om een verloren schatje
treuren! Ik dacht, dat jullie ieder vrij
uurtje bij elkaar zat, teederlijk handje-
knijpend en van louter verliefdheid
steeds in eikaars oogeu kijkend. Wat
is het voor een vrouw! Heeft ze geld!"
Hij schudde het hoofd.
„Is ze aardig of leelijk, oud of jong!"
„Ze is zelfs heel jong, pas vijfen
twintig."
Nu barstte Klein in een schaterlach
uit: „Vijfentwintig! En jij bent, als ik
me niet vergis, zesenveertig! Hoor eens,
jongen, je bebt je uitstekend gehouden,
maar. we worden oud, jij en ik, en
bij de bakvisschen hebben wij niets
meer te zoeken. Voor ons zijn er andere
jaargangen, en dan net als bij wijn:
hoe ouder hoe beter! Proost!"
Ook Wolf hief zijn glas. Hij wilde
antwoorden, doch Klein viel hem in de
rede: „Nu ik weet hoe het ermee staat,
kan ik je maar één raad geven: ga in
mijn plaats op den bok zitten en hobbel
met die machine naar Brazilië! Dat
is wat voor een ouden rot als jij. Ik
zweer het je: voorbij den evenaar is
je liefdessmart totaal genezen."
„Neen!" Wolf had reeds veel gedron
ken, maar hij kon nog helder denken
en hij wist, dat hij zich uit den door het
optreden van George geschapen toe
stand niet zoo snel kon terugtrekken.
Het had geen zin om nu plannen voor
de eerstkomende weken te maken; hij
moest even stilstaan en zien wat de
volgende dag zou brengen.
„Nou goed, dan praten we er niet
meer over! Drink eens leeg, kerel!"
zei Klein ten slotte.
Toen beiden ten leste uit de Libelle-
bar vertrokken, was het reeds laat in
den nacht. Klein was zonder auto, Wolf
bood aan, om hem naar huis te rijden.
„Wat heb je hier!" vroeg Klein,
terwijl hij een groot bruin pakket in
de hand hield. „Wat, eterij Kerel, dat
is schitterend!.... Heb jij dan ook
zoo'n honger!"
Tusschen hen in op de bank spreidden
zij de heerlijkheden uit; de coteletten
waren in een oogenblik verdwenen, de
ganzeleverpasteitjes en de kummel-
broodjes smaakten uitstekend en de
sinaasappelen maakten hen weer heer
lijk nuchter.
TWAALFDE HOOFDSTUK
Ook den volgenden dag maakte Anna
zich vroeg op den middag van haar
werk vrij. Reeds herhaaldelijk had zij
zenuwachtig op de klok in het atelier
gekeken, doch de wijzers hadden niet
sneller willen loopen.
Nu echter was het zoo ver. Met
wapperenden mantel en haar hoed in
de hand liep ze langs haar patroon,
die haar hoofdschuddend nazag. Om
vijf uur moest ze terug zijn om Gerda
König bij den plateeloven af te lossen,
maar voor dien tijd kon ze met Herman
gesproken hebben. Een autobus bracht
haar snel naar het station en vandaar
nam zij een trein naar Staaken.
Neen, ze had niet langer kunnen
wachten. Toen zij Herman dien morgen
niet telefonisch had kunnen bereiken,
was het haar duidelijk geworden, dat
ze de reis naar hem niet langer mocht
uitstellen. Gerda had haar verteld, dat
hij er gisteren was geweest om haar af
te halen. Hij wist nu, dat ze met George
was weggegaanhij had haar zeker op
de Hafenplatz verwacht. En ook eer
gisteren, toen George dien avond bij
haar kwam, hau zij verzuimd hem op
te bellen. Dat kon zoo niet doorgaan.
Het was alles zoo verrassend en
overrompelend gekomen; dat moest zij
Herman uitleggen.
Ze kenden elkaar een jaar en er
waren vele goede dagen geweest. Of het
van haar kant liefde, groote en onvoor
waardelijke liefde was geweest! Neen,
dat was het zeker niet. In ieder geval
niet zooals ze nu op George verliefd
was: tot over de ooren, totaal weg van
de kracht van zijn jeugd. Pas sinds
gisteren wist ze, dat ze zelf nog jong en
tot sterker gevoelens in staat was. Maar
daarom ging ze niet zonder een woord
van Herman weg.
In Staaken liep ze vlug naar het
kantoor van majoor Feldmann.
„IT wilt mijnheer Wolf spreken! Ja,
juffrouw, dan is u helaas te laat ge
komen. Mijnheer Wolf is een uur geleden
naar Adlershof teruggevlogen."
Anna dacht eerst, dat ze hem niet
goed had verstaan. „Naar Adlershof
terug! Is hij dan hier al klaar! Hij
zou toch langer in Staaken blijven!"
„Bij ons, vliegers, kan het vlug ver
anderen. Maar als het u interesseert: het
werk van mijnheer Wolf is hier inder
daad afgeloopen en als u hem zou
willen spreken, dan moet u naar Adlers
hof, naar de Adlervliegtuigenfabriek."
„Ja, dank u wel. Ik weet hoe ik
hem daar kan bereiken."
Wat moest ze nu doen! Adlershof
lag aan de andere zijde, aan de uiterste
oostpunt van de stad. En om vijf uur
moest ze weer voor den plateeloven
staan, daar rekende Gerda vast op.
Zij had nog slechts de mogelijkheid
om Herman in Adlershof op te hellen
en dan hem 's avonds ergens te ont
moeten.
Toen zij tusschen de barakken van
het vliegersverblijf naar de poort van
het vliegveld ging, schoot haar iets
door het hoofd. Als Herman nu weer
in Adlershof was, dan bestond er voor
George geen reden meer om Staaken
te mijden. Hij had ronduit geweigerd
de training voor het examen kunst
vliegen voort te zetten, zoolang Wolf
op Staaken vertoefde; dat was in deze
omstandigheden zeker de beste maat
regel, doch waarom zou hij nu nog
langer van de vliegschool wegblijven!
Over een paar dagen zou hij examen
moeten doen.
Besluiteloos stond zij op den berin
van den straatweg. Juist toen ze door
de poort ging, was er een autobus
langs gekomen; nog meer vertraging.
Plotseling trok een elegante, zwarte auto
haar aandacht. Hij kwam in snelle vaart
uit de richting van Berlijn en hield voor
den ingang van het vliegveld stil. Anna
zag scherp toe. Dien wagen kende zij....
zou dat misschienEn inderdaad,
het was dr. Wauer, die uit den wagen
stapte.
„Hallo, dokter," riep ze en vervolgens
liep ze hem over de straat achterna.
Wauer draaide zich verbaasd om.
„Zoo, bent u ook hier!" Een paar
passen kwam hij haar tegemoet: „Is u
al bij mijnheer Wolf geweest! Ik wil
hem juist opzoeken...."
„Als u mijnheer Wolf wilt spreken,
dan is u te laat gekomen, net als ik.
Hij is naar Adlershof terug."
Ook dr. Wauer vond het blijkbaar
hoogst onaangenaam, dat hij Wolf niet
meer trof. „Dat is leelijk, dat is zelfs
heel leelijk! Ik moet hem namelijk
dringend spreken...."
„Dat zal moeilijk gaan," zei Anna.
De koude, afwezige toon in haar stem
viel haar zelf ook op. „Maar wat zou
u er van denken, dokter, als u mij eerst
wilde verklaren, waarom u over Herman
Wolf zulke verschrikkelijke beschuldi
gingen rondbazuint!"
Wauer zag het meisje ontdaan aan:
„Weet u dat al! En mijnheer Wolf
ook
Vervolg op blz. 22
OM ZEKER TE ZIJN. GELIEVE U OP HET
HANDELSMERK. „HET SCHAAKBORD" TE LETTEN I
f KALODERMA- GELEE IS EENVOUDIG
EEN WELDAAD VOOR ROODEENRUWE
HANDEN. EN WAT PRETTIG,
V—X-TV DAT NET DIRECT IN
fW DE HUID DRINGT
f EN DEZE NIET VET
F K BLUFT.'
Tubes: 21-37'h en 70 cent.
A /I annen zijn vaak zonderling.
n1 Al eenige weken heb ik
het gevoel gehad, dat er met
Karei iets niet in orde was. Vroe
ger was hij altijd attent, vriende
lijk had altijd tijd voor mij,
maar nu heeft hij 't altijd druk,
dringende besprekingen, niet be
paald beminnelijk enfin
volkomen veranderd. Nu goed
op zekeren dag spreek ik zijn
zuster Truus en vraag haar rond
uit, of zij misschien iets meer
weet. Toen zegt die: „Ja
kijk eens gezegd heeft hij
niets, maar zooals je handen er
den laatsten tijd uitzien nu,
dat verhoogt je bekoorlijkheid
ook niet bepaald. En juist je
handen waren vroeger zijn groot
ste trots." „Lieve Hemel," zeg
ik, „en mijn huishouden dan en
ook nog dit slechte weer waar
om zegt hij dat dan niet?" „Ja,"
meent Truus, „daarvoor heeft hij
weer te veel tact." Te veel tact
pf niet eerst wou ik kwaad
worden, maar toen heb ik eens
nagedacht en een tube Kaloder-
ma-Gelée gekocht. Werkelijk een
wonder hoe die helpt! Zooveel
complimentjes over mijn handen
heb ik van Karei sedert onzen
verlovingstijd niet gekregen."
HET SPECIALE MIDDEL TEA VERZORGING DER HANDEN