DE OUDSTE BEWONERS VAN ONZEN BODEM DE HUNEBEDDEN VAN STEF.NEN TIJDPERK TOT BRONSTIJD EN IJZERTIJD ONS LAND EN ZIJN HISTORIE bijna zeggen: fabrieken ontstaan. Deze „werkplaatsen", waarvan wij inaar een enkele in Nederland hebben gevonden, zijn een opeen stapeling van mislukte steenen bijlen, hamers, pijlpunten, messen e.d. Een geweldige vaardigheid in het splijten van vuursteen moet de mensch toen reeds gehad heb ben, een vaardigheid die slechts in den loop van eeuwen verkregen kan zijn. Van dezen mensch uit den ou.,,.- ren steentijd dat is dus onge veer tienduizend jaar geleden weten we overigens niet veel af. De bevolking leefde op de zandgron den, waar het bosch niet al te dicht was, want met zijn steenen werktuigen kon de mensch tegen het zware hout weinig uitrichten. En aan den rand of in het lichte bosch kon hij ook zijn jachtbuit vinden, herten, oerossen en beren. Die primitieve jagers zullen wel ruige kerels geweest zijn, zooals we ons vroeger reuzen en boemannen voorstelden. Toch zijn de bewoners, die inet meer recht reuzen mogen heeten, van veel later, uit den nieuwen steentijd van 3000-1800 jaar voor Christus. Dat zijn de hunebedbouwers. want hunen beteekent reuzen. Niet dat men Hoest was het land, achter de tot een schoorwal opgewaaide duinen strekten zich groote moerassen uit, afgewisseld door zware bosschen en doorsneden door de talrijke mondingen der rivieren. Oeros, wolf, beer en hert kwamen nog veelvuldig voor in deze wildernis. Zoo zagen onze landen er uit, duizenden jaren voor t begin onzer jaartelling. Doch zelfs toen leefden er al menschen op onze gronden, herinne ringen aan deze oude bewoners werden op talrijke plaatsen gevonden. ooit gedacht heeft, dat reuzen bij voorkeur op zulke steenhoopen gingen slapen, maar men kon zich alleen van reuzen voorstellen dat ze zulke gevaarten konden bouwen. En inderdaad, wie de hunebedden bekijkt komt onder den indruk van de geweldige krachtsinspan ning. die de bouwers zich moeten hebben getroost. Misschien hebben ze de zware deksteenen op hun plaats gekregen, door ze op te wrik ken tegen een kunstmatigen heuvel, dien ze eerst hadden opgeworpen, doch hoe dan ook, een „reus"- achtige inspanning blijft het. De meest imposante monumenten, die de oudste bewoners onzer gronden, hebben nagelaten, zijn de hunebedden, geweldige steenenstapels, waarin de dooden werden begraven. Doordat 't in heidensere tijden gebruik was den dooden allerlei gebruiksvoorwerpen mee te geven, kwam. uit deze hunebedden veel te voorschijn, dat ons over H leven dier oude volken kan inlichten. Onze foto toont het hunebed te Rolde. Zelfs onze vochtige Nederlandsche hodem heeft de prettige eigenschap allerlei dingen, die we er in achterlaten, te hewaren. Dat weet u van den hardnehhigen hoek In uw tuin. waar de vorige huurder achter een rotsperkje hl ijk haar zijn kapotte theeservies en leege groentehlikken hegraven heeft. Maar wat voor u een ergernis wordt, heteekent voor den archeoloog '11 buitenkansje. want hoe zouden wij iets afweten van de oud ste bewoners van ons land, als de bodem niet al en toe iets van zijn geheimen prijsgaf e resultaten van zulke op- L gravingen zijn verrassend. V Want dan blijkt het, dat wij r veel meer gemeen hebben met onze voorzaten van duizenden jaren terug, dan wij zouden denken. Zoo weten we door deze onderzoekingen dat de lange blonde noorder lingen al net zoo lang thuishooren in hun streken als de Limburgers in Limburg. En de merkwaardige zwartharige Zeeuwen, tusschen al die blonden, blijken ook al vanouds hun eigen gebied bewoond te hebben. En daar had- (jen we n ajs ver klaring al het fabeltje voor gevonden, dat ze van achtergebleven zwarte Spanjaarden zouden afstammen.... Alle vreemde volke ren, die in den loop van de geschiedenis naar onze landen kwamen, hebben de samenstelling van ons volk blijkbaar niet kunnen veranderen. Dat kon opgemaakt worden uit de vormen van de opgegraven schedels. En zoo is er meer: aan het Uddelermeer zijn de grondvormen van hutten gevonden, die aantoonen, dat de eikensehil- Iers van thans genoegen nemen met precies zoo'n verblijf als hun onbekende voorouders van wel heel ver terug. Dat terugkomen van dezelfde vormen is kenmer kend. Alleen de stoffen, waaruit de mensch zijn ge bruiksvoorwerpen maakte, veranderden, naarmate hij handiger werd in het vinden en bewerken van het materiaal. Eerst heeft hij, net als uw zoontje als hij ruzie krijgt, steenen gepakt om zich te verweren. En ook hij is zich natuurlijk direct bewust geweest, dat scherpe randen venijniger kunnen wonden. Daarom is hij de steenen gaan behakken en splijten. Eerst hakte hij wat splinters van een vuursteen, zoodat deze aan één kant scherp werd, terwijl hij den ronden kant in de hand kon houden. Zoo'n wapen heet dan ook „vuistbijl". Ook zal hij zulke scherpe stukken steen aan stokken gebonden hebben om daarmee te kunnen slaan en steken. De eene steensoort eigent zich nu eenmaal beter voor bewerking dan de andere en zoo zijn op plaatsen, waar heel geschikte vuursteen gevonden werd, we zouden Prachtig bewerkte steenen voorwerpen, gevonden in Midden-Limburg. Ze zijn te zien in het museum U Asselt. I V' geweldige steenhoopen, gelegen op de meest verlaten heide gronden van Drente, maakten uiteraard een diepen indruk op de volksverbeelding. Is het wonder, dat het 's nachts niet pluis scheen op die barre vlakten? En mocht men alle verhalen gelooven dan ontstond er zoo tegen het spookuur steeds een levendig verkeer van „witte wiven", „vurige landmeters", „veulens zonder kop" en meer van die verschijningen, waarover, 's winters bij het haardvuur, allerlei griezelige legen den de ronde deden. Al vroeg begon ook het onderzoek der hune bedden. Een van het drietal, dat bij het dorpje Borger ligt, werd in 1685 door een Groningsche dame, Titia Brongersma, uitgegraven. Zij vond enkele „ruwe ende seer plompe potten", waarvan ze echter niets dan wat scherven kon inzamelen. Dit hunebed te Borger is het grootste, dat wij in ons land kennener ligt een deksteen op, die naar be rekening niet minder weegt dan twintigduizend kg! Jjater werden ook de andere hunebedden onder zocht en de resultaten leverden het bewijs, dat de geweldige steenhoopen waren opgericht als graf- teekens. In de spelonken tusschen de rechtop staande

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 6