1 AARDEWERKRESTEN T steenen en gedekt door andere blokken werden de dooden begraven. Voor deze massagraven hadden de bouwers met* dan gewonen eerbied, we mogen aannemen, dat deze hunebedden tevens tempels waren, waar men zich nauw verbonden achtte met de elders voortlevende dooden. Zelfs wil men wel gelooven dat pok de zon, die wondere bron van leven, door dit volk aanbeden werd. Evenals bij dergelijke bouwwerken in het buitenland, ligt de as van de hunebedden dikwijls precies gericht op het punt, waar de zon bij de dag- en nachtevening opkomt. Ruim vijftig van deze steenstapels bleven bewaard. Er zijn er nog meer geweest, doch al te practische lieden in de vorige eeuw meenden deze herinneringen aan onze voorzaten niet beter te kunnen gebruiken dan door de steenen .fijn te klop pen om er wegen mee te verharden! Bijna al de overgebleven hunebedden liggen in Drente, waar de bouwers voornamelijk woonden op de hooge zandgronden, veilig tusschen het veen. Zwervende jagers waren zij niet meer, ze bebouwden het land al en hielden vee. In hun graven werden talrijke steenen wapens en werktuigen aangetroffen en het is vooral de afwerking van deze voorwerpen, die onze verbazing wekt. Stel u voor: de meest harde steensoorten, prachtig geslepen en gepolijst alsof er moderne machines aan te pas waren ge komen Wat de herkomst van deze oer bevolking aangaat, wordt aangenomen dat de hunebedbouwers via Noordwest-Duitschland uit het Oostzeegebied kwa men, zooals blijkt uit de aardewerk resten, die bij de graven en woonplaatsen gevonden zijn. De vorm en versiering van deze aarden potten en bekers zijn zoo kenmerkend voor die oude volken en hun beschaving, dat we daardoor hun verspreiding over Europa kunnen nagaan en hen dikwijls naar den vorm van hun aardewerk noemen. De versiering was nog een- /oudig, al brachten de makers vrij diep in de klei allerlei motieven aan, ontleend aan vlechtwerk. Hieruit wordt afgeleid, dat deze volkeren dus ook gevlochten gebruiksvoorwerpen hebben gekend. Ken brand graf, opengelegd nabij Hemelen Zuid-Limburg Naast den stam der hunebedbouwers kwamen oudtijds ook andere bewoners voor, vermoedelijk belioorende tot het volk, dat langs de groote rivieren ons land was binnengetrokken. Deze menschen woonden nog niet in vaste nederzettingen, doch waren zwervende herders en jagers. De op de Veluwe gevonden skeletdeelen van paarden wijzen hierop. Het door hen bewoonde gebied lag tusschen Overijsel en Brabant in een punt toeloopend naar bet Hooi, met als centrmn weer een hoogen grond, de Veluwe. Tot één stam behoorden deze groepen niet, hetgeen blijkt uit het feit, dat de wijze van begraven zeer verschillend was. Soms begroeven ze hun dooden in hurkende houding, doch ook kenden ze de lijkverbranding, waarna boven den brand stapel een heuvel werd opgeworpen, soms in den vorm van een koepel graf. Deze heuvels (tumuli) geven een bijzonder beweeglijken vorm aan onze heidevelden. Meestal zijn ook aan deze oxide grafvelden,- begroeid met jeneverbes en vliegden, heel wal sagen en spookhistories verbonden. \\7ie verre reizen doet, ondergaai velerlei invloeden. Zoo zijn in hei aardewerk, gevonden in de Veluwsche graven, allerlei herinneringen te zien aan de landen, die de oude volken doortrokken. Touwbekers, klokbekers en kraag bekers worden deze soorten genoemd, ze dragen versieringen als van gedraaid touw of sparren en visch- graten. Die vondsten wijzen een verband aan over heel Europa, uitgaande van Bretagne over Zuid west-Europa, het Middellandsclie- Zeogebied, Midden-Europa naar onze landen en zelfs tot in Enge land. Het moet een beschaving ge weest zijn, die tusschen 3000 en 2000 voor Christus langs de Middel- landsche Zee bloeide en ongeveer 1750 jaar voor Christus onze stre ken bereikte. We spraken tot dusver over stee nen werktuigen en primitief aarde werk, thans echter treedt het metaal op. Het moeten de zoojuist besproken volken geweest zijn, die voor 't eerst metalen naar onze oorden brachten. Misschien hebben zij daartoe het tin wel uit Engeland gehaald, dat zij met het koper uit Midden-Europa tot brons mengden. U begrijpt de geweldige gevolgen, die het aanwen den van dit nieuwe materiaal had! Welk een over wicht moet de mensch, die het eerst de kunst ont dekte het brons tot wapens te smeden, hebben gehad op zijn nog in den steentijd levenden soortgenoot. En bovendien kon dit metaal prachtig gebruikt wor den bij de vervaardiging van allerlei sieraden! Zoo'n volk van bronsbewerkers zal door dwang van wapenen en ook door liet bezit van deze nieuwe soort van sieraden een intensen invloed gehad heb ben op zijn bxxurvolken. Langzamerhand zullen ook die daardoor tot hoogere beschaving gekomen zijn, zoowel de hunebedbouwers in het noorden als de bewoners van ons zuiden. Want ook daar, vooral op de vruchtbare löss, woonden sinds lang landbouwers. In een soort bergvestingen, zooals op den Caberg bij Maastricht en bij Stein gevonden zijn, tusschen grachten en wallen leefden zij, maar ook in losse nederzettingen, met hun steenen werktuigen uit de „werkplaatsen" bij de vuursteenmijnen. Ook zij hebben daarmee op herten en reeën, oerossen, wolven en beren gejaagd. Hun vaatwerk met band versiering toont, dat ze verbinding hadden met Oóst-België en dat ze een verren uitlooper vormden van de zoogenaamde Donau-cultuur, die hier langs den Midden-Rijn gekomen moet zijn. Deze drie groepen van onze bevolking, in liet noorden de lange blonde hunebedbouwers tot aan Overijsel, de gemengde middengroep tot- even over de groote rivieren en deze laatste donkere zuidelijke Nederlanders benden langzamerhand allen het brons als materiaal. Doch ook hun steenen werktuigen bleven zij gebruiken, want het brons moest worden aangevoerd van buiten en bleef dus voorloopig zeld zaam. Of 't nu aan dezen invoer, dezen handel ligt of aan de verandering van klimaat, dat nu veel droger werd, weten wij niet, maar ook enkele beschavings vormen veranderden. Het brons maakt veel meer versiering mogelijk en zwaarden, lanspunten, arm banden, ringen om den hals, naalden en siersehijfjes worden tot, ook voor onze oogen, wondermooie voorwerpen gemaakt. Ook blauwglazen en barnsteen-kralen bezat dit volk. Alles wijst erop dat een grootere uitwisseling mogelijk werd tusschen de bevolkingsgroepen langs de rivieren en langs de zeekust. Ja zelfs blijken uit dezen tijd dan ook de veenbruggen te dateeren. De veenbruggen, lange wegen door het veen, boomstam naast boomstam gelegd en vastgestoken Ken fragment van een houten weg, in 1818 op 'n halven meter diepte onder het veen nabij Valther gevonden. Aardewerk en steenen bijlen uit de hunebedden. Op de potten zijn versieringsmotieven aangebracht, die herinneren aan vlec.ht.werk. in het veen, zijn een verbluffend eenvoudige oplos sing van het doodsgevaarlijke verkeersprobleem, dat het drassige moeras bood. Later verzonken en door planten overgroeid, heeft men ze pas teruggevonden bij de ontginning van onze veenstreken. Toen heeft men die werken toegeschreven aan de technisch zoo knappe Romeinen en niet vermoed flat- dit nuchter logische idee opgekomen moet zijn bij onze eigen praktische voorouders van voor 3500 jaar. Wij bespraken reeds en- kele vormen van begraven ME5SÉ brande dooden in urnen te werden dan onder kleine heuveltjes begraven, heele urnenvelden zijn zoo terug gevonden. De komst van het ijzer beteekende een nieuwe periode in den gang der beschaving, doch uit alles blijkt dat het nieuwe materiaal geen grooten invloed had op de cultuur. Alleen lijkt het of het leven al een sneller tempo gekregen heeft en gedifferentieerder is geworden. Er schijnen weer volken in beweging te zijn, die door elkaar heen schuiven en hun kenmerken achterlaten in aardewerk en grafvormen. Een be weeglijkheid, die straks doodloopt of geremd wordt, door het optreden van de Romeinen, die van hun kant terug zullen duwen en opschuiven tot in ons land. Door de Romeinen weten wij ook de namen van enkele dier volken. Bekend zijn de Kelten, die van den Midden-Rijn door Frankrijk trokken tot in Engeland en waarvan bij Oss een graf van een vorst is gevonden, die hier op zijn zwerftocht is omgekomen. Ook kennen we de Germanen, die achter de Kelten aan en meer uit het noorden kwamen. Van beide volken meenen we den invloed te kunnen bepalen en het schijnt, dat onze veronderstellingen prachtig aansluiten bij xle geschreven gegevens, die de Romei nen over onze streken hebben nagelaten. Verschillen zijn nog merkbaar, doch uit alles blijkt dat deze volkeren één groote cultuur bezaten. Er worden dan reeds groote boerenhoeven gebouw tl van een type, waarmede de hoeven uit onzen tijd nog overeenkomst vertoonen. Niet langer is de zand grond uitsluitend de woonplaats van den mensch, hij weet thans ook de zware klei te bebouwen. Hij komt zelfs in verweer tegen het steeds liooger komende water en werpt woonheuvels op. Woon- heuvels, die zoo algemeen Nederlandscli zijn en zoo diep en lang in het bewustzijn van elk volksdeel leven, dat ze overal hun eigen naam hebben: de t erpen en wierden in Friesland en Groningen, die in Zeeland billen heeten en woerden in de Betuwe. 8. L. TEN EENHUIS Germanen, zooals zij zijn afgebeeld op de Antonius- zuil te Borne. (Archief foto's)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 7