GERMAANSCHE BESCHAVING er nog zeer veel tijd besteed aan het ruimschoots bewijzen van gastvrijheid en bespreking van familie- of stambelangen. Want al dergelijke belangrijke zaken werden door de Germanen als een bijna gods- dienstigen plicht beschouwd. Zij, die nog zoo aan de grillen van de natuur onderworpen waren en nog zoo weinig werden beschermd door een geregeld staats verband, sloten zich nauw aaneen om den eigen haard, en in hecht verband met hun verwanten. Daar er in die dagen nog zoo weinig gebeurde, gebeurde dat weinige met te meer gewicht,. Als er een gast kwam, verbrak die de sleur van het eigen daagsche gedoe en hij moest daar met eenige plechtigheid in opgenomen worden. Bleef dit vertoon achterwege, dan kon daar allerlei kwaads uit voortvloeien. Als er iemand trouwde, kwam er een nieuw lid in de als één kracht gevoelde familie (de sibbe) of ging daarvoor verloren. Werd een verwant gedood, dan werd er iets aan dat gezamenlijke met geweld ontnomen. Slechts de bloed wraak later verzwakt tot „weer"- (dat is man) geldkon het verstoorde evenwicht herstellen. Zoo leefden de Bataven en Friezen, die eenzelfde beschaving hadden, ook veel dichter bij de natuur. De voor hun leven belangrijke natuurkrachten zagen ze als goddelijke machten. De mensch van 1940 weet nu zoo langzamerhand wel hoe beklemmend de absolute duisternis kan zijn. Is het verwonderlijk, dat de Germaan de duisternis van het nachtelijke woud in zijn verbeelding bevolkte met booze dwergen en reuzen? Naast deze kwade machten stonden echter de goede natuurkrachten, die het kwaad met den steun der mensehen bestreden. Zoo was er de dondergod, die met zijn onweersregens het land vruchtbaar deed worden en dus voor een boerenvolk een belangrijk personage was. Hij heette Donar of Thor, die met zijn bokken de onweerswolken door de lucht stormde en met zijn hamer, den bliksem, reuzen en slangen verpletterde. Het oude volks verhaal wil, dat het Uddelermeer daar ontstond, waar hij eens, in een ge vecht met een reuzenslang, zijn hamer diep in den grond slingerde. Als god van vrucht baarheid en als demonen bestrijder was Donar ge liefd en stond als een beschermer dicht bij den mensch. De Donderdag heeft nog zijn naam, zooals de Woensdag naar Wodan heet. Ook de plaatsnaam Woensdrecht bewaart de herinnering aan Wodan. Wodan, de Alvader, die één oog geofferd had om de wijsheid daarvoor te krijgen, was de god van al het hoogere. Hij troonde in het Walhalla tusschen de Asen, de gesneuvelde helden, en joeg op zijn witte paard met hen door de na jaarsstormen. Voor hem en zijn paard zetten de Germa nen een korenschoof apart, zooals onze kinderen thans nog hooi in hun schoen stoppen voor den schimmel van Sinterklaas, die ook al over de daken rijdt. Hebt u er wel eens aan gedacht, dat dit gebruik nog uit den heidenschen tijd stamt? De Dinsdag heet naai den oorlogsgod Tins en de Vrijdag dankt zijn naam aan Freya, Wodan's vrouw. Zoo bleef er meer uit den Germaanschen tijd be waard. Hebben wij niet ook thans nog de zonne- raderen en levensboomen op huizen, boerenwagens en kisten staan? En zegt het Palmpaaschje en het eiereneten ons niets! Van veel hebben wij den zin vergeten, ook al weer omdat de komst van het Christendom aan die oude gebruiken een geheel ander karakter gaf. Doch is het niet merkwaardig dat het Paaschfeest in Duitschland en Engeland (Ostem, Easter) nog steeds den naam draagt van de godin Ostara? En is onze Kerstboom in wezen niet een heidensch symbool? /Wver dc Germanen waren oudtijds allerlei fabeltjes in omloopze dronken bier uit de schedels van hun verslagen vijanden en als tijdpasseering verdob belden ze hun vrouw! Misschien zullen deze excessen wel eens voorgekomen zijn, doch het is onjuist, den volksaard naar deze verhalen te beoordeelen. Dat de Gormaansche volken een soort bier brouwden, is waar, doch een tot drinkbokaal verbouwde schedel werd tot dusver nimmer opgegraven! En wat het verdobbelen van vrouwen aangaat, uit alles blijkt, dat de vrouw in het leven der Germanen een belangrijke en eervolle plaats innam. In een boerenbedrijf, waar de man vaak van huis is, moet dat ook wel. En zelfs in het godsdienstig leven heeft de Germaansche vrouw blijkbaar een groote rol vervuld. Er moeten zieneressen geweest zijn, die men bij belangrijke gebeurtenis sen ging raadplegen. Dagenlange reizen moesten dikwijls worden gemaakt eer men, diep in een heilig woud, zoo'n wijze vrouw bereikte. Hoeveel sagen bewaren niet een herinnering aan liet bestaan dezer vrouwen, die lang als witte wieven of heksen in de volksverbeelding voortleefden. Vrouw Holle zoowel als de oude spinster in het torenka mertje van Doornroosje kennen we, en bij heel wat oude hoornen op de Veluwe en elders hoort een witte vrouw, die daar 's nachts zit te spinnen. We zagen dat de Romein - sche waren hier een gretig onthaal vonden, doch om gekeerd bracht ook onze bodem tal van producten voort, die zeer gewild waren bij de Romeinsche handelaars. De Friezen hijvoorbeeld waren ook destijds reeds groote veeboeren. Zij leverden dus huiden en leer en ook de gebruiksvoorwerpen, die In onze, folklore bleven sporen bewaard van den heidenschen tijd. Bekend is het looprn met de Palm- paasehjes in den tijd voor Pasehen, het lentefeest onzer Germaansche voorouders, dat aan de godin Ostara gewijd was. zij kunstig uit been sneden, vonden aftrek. Tevens waren hun landen al vroeg bekend door het linnen en de wol. Of nu het Friesche laken, dat later zelfs wereldberoemd werd, precies uit Friesland kwam en hier toen al gemaakt werd, is niet duidelijk, maar de Romeinen toonden al sinds tijden 'n kunstzinnige belangstelling voor de ge ruite wollen gtofffen van de Germanen, zooals zij ook verzot waren op het prachtige bont, dat uit onze streken kwam. In Rome is zelfs een soort Germaan sche mode geweest, toen de vrouwen het haar blond bleekten of roodachtig verfden, zoodat het ging lijken op de lokken der Germaansche schoonen. Zoo ziet u dat er een wisselwerking bestond tus schen de Germaansche en Romeinsche beschavingen. De Friezen waren, achter de ontvolkte streken, nog tamelijk geïsoleerd, doch vooral de Bataven zullen sterk den invloed van Rome hebben ondergaan, ook al weer doordat het bondgenootschap hen verplichtte hulpbenden te leveren, die, onder eigen aanvoerders, dienst deden in de Romeinsche vestingen meer stroomopwaarts aan den Rijn. Deze verplichte krijgsdienst van enkele lichtingen zal door den Bataaf, die een uitstekend vechter was, niet als een zware last zijn beschouwd, te meer daar hij overigens een soort onafhankelijkheid genoot en beschut werd door eigen burchten, zooals er een door prof. Holwerda bij Nijmegen is opgegraven. Een groote ringwal van hout en zand rond een drie hoekig plateau vormt daar 'n echten vluchtburcht. Langs een met steenen verharde straat hebben daar vrij primitieve huizen gelegen met in 't midden een rond gebouw. Vluchtburcht heet een dergelijke versterking, omdat de Bataaf alleen in tijden van nood daar zijn toevlucht zocht. Overigens leefde hij in zijn verspreide hoeven op een grond, die hem een goed bestaan waarborgde. En zoo bleef de toestand tot de opruk kende legioenen ook in onze landen doordrongen en hun vestingen bouwden, dijken en wegen aanlegden en de Germaansche bevolking niet langer de eenige bewoner was van onze lage landen. S. L. TEN EENHUIS Een Germaansche offerplaats. Diep in het woud staat de in het wit gekleede priester voor het steenen altaar, waarop hij den kop van het offerdier zal verbranden. Deze heiligdommen waren niet slechts voor den godendienst bestemd, vaak werden hier ooi- de volksvergaderingen gehouden. Zoo kwamen de Friesche stammen nog vele eeuwen later bijeen onder den Opstalboom te Aurieh. (Archieffoto's) De Romeinsche handelaars brachten tal van gebruiksvoorwer pen naar onze streken en bij opgravingen komen deze import- artikelen soms, temidden van de inheemsrhe voorwerpen, te voorschijn. Een drietal bronzen mantelspelden, ingelegd met glaskralen en email. Een uit been gesneden schaats, die natuurlijk werd opgegraven in Friesland! Ook sneden de Friezen wel kammen uit been.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 27