HET ZWARE VERLIES
Vertooning in één bedrijf
door Joh tin Slagers
PERSOIÏEIÏ:
4
hebt voor u een bescheiden huiskamer in een bescheiden huisje in een
bescheiden stadje. Ziet u dat voor de ramen links, boven den divan, de gordijnen
dicht zijn f Recht vooruit hebt u de deur naar de gang u kunt den kleerhanger
zien. Links van die open deur staat een oude latafel, rechts een buff et je, met
kranten, tijdschriften enz. er op. Half onder het buffet staan een paar gebloemde
pantoffels. Midden in den rechtermuur is de haard, met een ketel er op, en een
leunstoel schuin er voor. Op den schoorsteenmantel prijken een pendule en
twee vazen.
En in 't midden van de kamer t Haar staat de tafel, met stoelen er omheen. En
mevrouw Hussels is de tafel aan 't dekken voor 't koffiedrinken. Ze is dik, ze heeft
een rood gezicht, en daar kun je aan zien, dat ze gewend is door te praten tot ze
haar zin krijgt. Ze is in 't zwart, maar niet heelemaal in den rouw. Ze staat even
stil te luisteren, loopt dan naar 't raam, schuift 't open en roept met een scherp
gerekt geluid:
MEVR. HUSSELS
een bazige huismoeder.
JAA HESSELS
haar mail.
MIEXT JE HESSELS
hun vroegwijs dochtertje.
MEVR. PRIKKE
jenster van mevr. Hnssels.
DIRK PRIKKE
haar man.
OPA
vader van mevr. Hnssels
en mevr. Pi-ik ke.
Mientjüüü! Wil je
MEVR. HUSSELS: Mientje!
wel es gauw binnenkomen?
Mevrouw Hussels doet het raam dicht en- trekt de
gordijnen goed. Dan gaat ze verder met tafel dekken.
Haar dochter Mientje, een vroegwijs ding van tien,
komt binnen, met een roode jurk aan.
MEVR. HUSSELS: Schaam jij je niet, Mientje,
om op straat te loopen stielen terwijl je grootvader
boven dood op bed ligt? Ga je maar gauw verklee
dt" tante Liesbeth en oome Dirk kunnen ieder
oogenblik komen. Je kunt niet met die rooie jurk
blijven loopen.
MIENTJE: Wat komen ze doen? Ze zijn in geen
eeuwen hier geweest.
MEVR. HUSSELS: Ze komen over zaken pra
ten, omdat je arme opa dood is. Je vader heeft
ze een telegram gestuurd zoodra we 't gemerkt
hadden. (Er klinkt gerucht.) Lieve help, dat zullen
ze toch niet zijn Mevrouw Hussels gaat naar de
deur en kijkt.) O nee, gelukkig; 't is je vader maar.
Jan Hussels, gedrongen van figuur, met een beetje
ronden rug en een snor, komt de kamer in. Hij draagt
een zwart jacquet, een grijze broek, een zwarte das en
een bolhoedje, en in zijn linkerhand een pakje.
JAN: Zijn ze d'r nog niet?
MEVR. HUSSELS: Dat zie je toch zeker wel?
Schiet nou op, Mientje. Ga je witte jurk aantrekken,
en doe een zwarte ceintuur om.
Mientje verdwijnt.
MEVR. HUSSELS: 't Is nog niet heelemaal zoo
als 't hoort, maar ons rouwgoed zal wel gauw klaar
zijn, en Dirk en Liesbeth hebben er vast zoo gauw
niet om gedacht om in den rouw te gaan, dus we
winnen 't tóch. (Jan gaat in den leunstoel bij den
haard zitten.) Trek je schoenen uit, Jan. Je weet hoe
'n gezicht Liesbeth trekt, als ze een vuiltje ziet.
JAN't Zal mij benieuwen of ze komen. Toen je
die ruzie met je zuster had, zei ze, dat ze nooit
meer over je vloer kwam.
MEVR. HUSSELS: Die komt heusch d'r portie
van de erfenis wel halen. Ze is bijtijen zoo hard als
een bikkeL Je snapt gewoon niet, waar ze 't van
daan heeft.
Mevrouw Hussels maakt het pakje open, dat haar
man heeft meegebracht. Er komt gesneden tong uit.
Ze zet die in een vleeschschaaltje op tafel.
JAN't Zal wel in de familie zitten.
MEVR. HUSSELS: Wat wil je daarmee zeggen?
JAN: Niets over jon alleen over je vader. Waar
zijn m'n sloffen?
MEVR. HUSSELS: In de keuken. Je zult es
nieuwe moeten hebben ze raken leelijk op. Met
een martelaarsgezicht:) Je moest eens weten wat 't
me kost, óm me zoo goed te houden. Ik heb een ge
voel of mijn hart breekt, als ik overal dingen zie
liggen, die van grootvader geweest zijn.... die
zal ie nu nooit meer gebruiken. ik moet er niet
aan denken! (Pittiger:) Hier, jij moest die pantof
fels van grootvader nu maar nemen. Hij heeft ge
lukkig pas een nieuw paar gekocht.
JAN: Die zullen me wel te krap zijn.
MEVR. HUSSELS: Dat rekt wel op. Ik kan ze
toch niet weggooien? (Ze is klaar met tafeldekken
Zeg, Jan, ik heb es gedacht over dat bureau op
grootvader z'n kamer. Daar heb ik altijd zin in
gehad, zooals je weet.
JANDat zie je dan maar met Liesbeth te vinden,
als jullie aan 't deelen zijn.
MEVR. HUSSELS: Liesbeth is zoo leep als een
vos: ze ziet zoo, dat ik er 't oog op heb, en dan
probeert ze d'r munt uit te slaan, 't Inhalige crea
tuur!
JAN: Misschien heeft ze d'r óók zin in.
MEVR. HUSSELS: Ze heeft 't nog niet eens ge
zien! Toen grootvader 't kocht, kwam ze hier al
niet meer. Stond 't maar hier beneden dan wist
ze niet beter, of 't was van ons.
JAN (verschrikt): Annemie(Hij staat op.)
ANNEMIE mevr. Hussels): Waarom halen
we 't eigenlijk niet naar beneden? Dat kan nog best,
voor ze komen.
JAN (ontzet): Ik zou niet durven.
ANNEMIE: Doe niet zoo gek. Waarom niet?
JAN: Nou, 't lijkt me niet.... netjes.
ANNEMIEDan zetten we die ouwe latafel bo
ven, waar nu 't bureau staat. Die mag Liesbeth
voor mijn part hebben. Ik heb 'm al lang kwijt ge
wild. (Ze wijst naar een beschadigde la.)
JANStel je voor dat ze net komen, terwijl we
bezig zijn!
ANNEMIE: Ik doe de knip wel op de straatdeur.
Trek maar gauw je jas uit. 't Is zóó gebeurd.
Zij gaat de voordeur op de knip doen. Jan trekt zijn
jasje uit. Annemie komt terug.
ANNEMIEIk ga vast naar boven om de stoelen
uit den weg te zetten.
Mientje komt binnen, gekleed volgens de bevelen
van haar moeder.
MIENTJEMoeder, maakt u m'n jurk even vast?
ANNEMIE: Ik heb wat anders te doen. Vraag
maar aan je vader.
Mevrouw Hussels snelt naar boven, en Jan maakt
de jurk van achteren vast.
MIENTJE: Waarom hebt u uw jasje uit, vader?
JANMoeder en ik gaan dat bureau van opa naar
beneden halen.
MIENTJE (na eenig nadenken)Sleepen we 't in
de wacht, vóór tante Liesbeth komt?
JAN (ontsteld): Welnee, kind! Grootvader heeft
gezegd, dat je moeder 't mocht hebben, voor hij
stierf.
MIE NT JEV annacht
JAN: Ja.
MIENTJE: O. Toen was ie dronken.
JANSst. Je mag nooit meer zeggen, dat hij
wel eens dronken was.
De jurk is vast, en mevrouw Hussels komt binnen
met een mooie klok onder haar arm.
ANNEMIEDie heb ik maar meteen meegenomen.
(Ze zet de klok op den schoorsteenmantel.) Ónze pen-
dnle loopt slecht, en ik heb er al lang op geloerd.
MIENTJE: Da's opa z'n klok.
ANNEMIE: Sst! Je mond houden. Nu is 't ónze
klok. Toe, Jan, jij aan dién kant til op. En denk
er om, Mientje, geen woord tegen je tante over de
klok en 't bureau.
Zij dragen de latafel de Icamer uit.
MIENTJE (voor zich heen): Zie je wel dat we ze
gappen
Na een korte stilte wordt er hard op de voordeur
geklopt.
ANNEMIE (van boven af) Mientje, als 't je oom
en je tante zijn, doe je niet open.
Mientje gluurt door 't raam.
MIENTJE: Ze zijn 't, moeder!
ANNEMIE: Niet opendoen voor ik beneden ben.
(Opnieuw geklop.) Stil laten gaan.
Er klinkt een zware bons.) Pas
op den muur, Jan.
De heer en mevrouw Hussels, met
hoofden als boeien, komen binnen-
strompelen met een tamelijk ouder-
wetsch bureau met gesloten opstand.
Ze zetten 't op de plaats van de
latafel en schuiven de stoelen recht
enz. Weer geklop.
ANNEMIEDa's op 't kantje af.
Doe maar open, Mientje. Zoo, Jan,
trek nu je jas maar weer aan.
(Ze helpt hem.)
JAN: Hebben we véél kalk van
den muur gestooten?
ANNEMIEWat kan ons de
kalk schelen. Zie ik er netjes uit?
Strijkt voor den spiegel haar haar
glad.) Moet je op Liesbeth d'r ge
zicht letten, als ze ziet, dat we in
den halven rouw zijn. (Gooit hem
een tijdschrift toe.) Hier, ga maar
gaUW zitten. Net kijken of je op ze
hebt zitten wachten.
Jan gaat in den leunstoel zitten, mevrouw Hussels
aan de tafel. Ze lezen met vertoon van aandacht.
Mientje laat Liesbeth en Dirk, den heer en mevrouw
Prikke, binnen. Znesbeth is een goede, zelfbewuste
vrouw met een stijf gezicht en een air van: ik heb altijd
gelijk en ik doe alles goed. Ze heefteen volslagen en
schreeuwend nieuwe rouwjapon aan, bekroond door
een grooten zwarten hoed met veéren. Ook Dirk is in den
vollen rouw, met zwarte handschoenen en een band om
zijn arm. t Is nogal een leuk mannetje, een grappen
maker, maar hij doet nu zijn best, zich bij de treurigheid
aan te passen. Hij heeft een helder, pieperig stemmetje.
Mevrouw Prikke stevent de kamer binnen, recht op
■mevrouw Hussels af, en kust haar. De mannen geven
elkaar een hand. Liesbeth geeft Jan een kus. Dirk
geeft Annemie een kus. Niemand zegt een woord.
Mevrouw Hussels bekijkt heimelijk de nieuwe rouw-
kleeren.
LIESBETHZoo, Annemie dus 't is eindelijk
gebeurd.
ANNEMIEJa, 't is gebeurd. Verleden Zondag
voor veertien dagen is ie tweeënzeventig geweest.
Zij snuift ee-n traan terug. Liesbeth zit links van de
tafel, Annemie rechts, Jan in den leunstoel. Dirk op
den divan, met Mientje naast zich.
DIRK (tjilpend)Toe nou, Annemie, hou je taai.
Eéns moeten we allemaal dood. 't Had erger gekund.
ANNEMIE: Ik zou niet weten hoe.
DIRK: Nou, wij hadden 't óók een van allen
kunnen zijn.
JAN: Jullie hebben lang werk gehad om hier te
komen, Liesbeth.
LIESBETH: Ja, ik kon 't echt niet over m'n hart
krijgen.
ANNEMIE (achterdochtig)Wat kon je niet over
je hart krijgen?
LIESBETH: Hier naar toe te komen voordat we
in den rouw waren. Bekijkt haar zuster.)
ANNEMIE: Ons goed is in de maak. (Zuur:) Ik
heb nooit van confectie gehouden.
LIESBETH: O nee? Ik voelde me niet prettig
voor ik in 't zwart was. En vertel nu maar eens
precies hoe 't gegaan is. Wat zei de dokter?
ANNEMIE: Die is er nog niet geweest.
LIESBETH: Nog niet geweest?
DIRK (vlak er achteraan): Heb je hem niet
dadelijk laten komen?
ANNEMIE: Natuurlijk wel. Je denkt toch niet,
dat ik gek ben? Ik heb Jan direct naar dr. Reindert
gestuurd, maar hij was uit.
DIRK: Dan had je een ander moeten nemen.
Is 't niet, Lies?
LIESBETHJa, natuurlijk. Dat ligt voor de hand.
ANNEMIE: Klets nu niet, Liesbeth. Wat kon
een dokter er aan doen?
LIESBETH: Nou.... Ze hebben al zoovéél
mensclien weer levend gekregen, toen ze op 't oog al
uren dood waren.
JAN: Ja drénkelingenJe vader is niet ver
dronken, Liesbeth.
DIRK (geestig): Nee, daar was geen kans op.
Als er één ding was, waar ie nooit aan kwam, was
't water. (Hij lacht, maar hij lacht alleen.)
LIESBETH (geschokt): Maar, Dirk!
Dirk is meteen vernietigd.
ANNEMIE (gepiqueerd): Hij heeft zich altijd
behoorlijk gewasschen.
LIESBETHMisschien nam hij wel eens een