6 ANNEMIE (vastberaden naar grootvader toe tre dend): Bent u 't, opa? Zij geeft hem met twee vingers een stootje. OPA: Ja natuurlijk ben ik 't. Laat dat alsjeblieft, Annemie. Wat is dat bier allemaal voor malligheid? ANNEMIE tegen de anderen): Hij is niet dood. DIRK: t Lijkt er ten minste niet veel op. OPA (zich ergerend aan het gesmiespel)Je bent aardig lang weggebleven, Lies; en nu je er bent, schijn je nog niet eens erg in je schik te zijn, dat jé me ziet. LIESBETH: U komt ons zoo overvallen, vader. Bent, u nog heelemaal goed? OPA (verstaat haar niet best): Hè? Wat? LIESBETH: Voelt u zich heelemaal goed? OPA: O, ja, best hoor, alleen een beetje hoofdpijn. Ik durf gerust te wedden, dat ik hier in huis de eerste niet zal zijn, die naar 't kerkhof gaat. Ik denk dikwijls, die Jan ziet er heelemaal niet gezond uit. LIESBETHNee maar, da's toch Opa loopt Tiaar den leunstoel en Jan gaat hemuit den weg, komt-voor de tafel. OPA: Zeg, 'Nemie, waar heb je mijn nieuwe pan toffels gelaten? ANNEMIE (in de war): Staan ze niet bij den haard, grootvader? OPA: Nee, ik zie ze niet. (Hij kijkt naar Jan, die de pantoffels probeert uit te schoppen.) Hé, jij hebt ze aan, Jan! ANNEMIEIk heb gezegd, dat hij ze een beetje voor u uit moest loopen. Ze waren nog zoo nieuw en stug. Vooruit nu, Jan. Annemie grist Jan de pantoffels uit zijn hand en geeft ze aan grootvaderDie trekt ze aan en gaat in den leunstoel zitten. LIESBETH (tegen Dirk): Nou, kiesch kan ik 't niet bepaald noemen, om iemand zijn boel te annexee- reu als ie nog niet eens goed koud is. Jan gaat naar 't raam en- trekt de gordijnen open. Mientje holt naar grootvader en gaat voor zijn voeten op den vloer zitten. MIENTJEO, opa, ik ben zoo blij, dat u niet dood bent! ANNEMIE (nijdig fluisterend)Hou je mond, Mientje. OPA: Hè? Wat? Is er iemand dood? ANNEMIE (luidop) Mientje zegt dat ze zoo'n medelijden heeft met uw hoofdpijn. OPA: O dank je, Mientje. Maar 't is al veel minder. ANNEMIE (tegen Diesbeth): Hij is zóó gek op Mientje LIESBETH (tegen Annemie): Ja, hij is gek op onze Wimpie ook. ANNEMIE: Vraag hem maar eens, of hij niet beloofd heeft, dat Wimpie zijn gouden horloge mag hebben. LIESBETH (uit 't veld geslagen): Nu niet. Ik zou 't niet kunnen. Echt niet. OPA: Hé, Dirk, je bent in den rouw! En Liesbeth ook! En Annemie en Jan. en Mientje! Wie is er dood? Zeker iemand in de familie. IJ ij grinnikt. LIESBETH't Is niemand dien u kent, vader. Familie van Dirk. OPA: Wót voor familie van Dirk? LIESBETHEen broer. DIRK (tegen Liesbeth): Zég es.... ik héb niet eens 'n broer. OPA: Wel wel. Hoe heette die broer? Ben? DIRK (weet zoo gauw niets): Eh. eli. LIESBETH (helpt rechts): Hendrik. ANNEMIE (helpt links): Bertus. DIRK: Eh. Hen. Ber. Frits. OPA: Zoo; en waar woonde die broer Frits? DIRK: In eh. Indië. OPA: Wei wel. Die was zeker ouder dan jij, niet? DIRK: Ja, we scheelden vijf jaar. OPA: Zoo zoo. Ga je naar de begrafenis? DIRK: Ja zeker. LIESBETH en ANNEMIE: Nee, nee. DIRK: Nee, natuurlijk niet. Hij retireert in de richting van zijn vrouw. OPA: Enfin, jullie hebben op me gewacht met koffiedrinken, zie ik. Ik heb honger. ANNEMIEIk zal meteen voor u inschenken, vader. Zij gaan aan tafel zitten, opa aan 't hoofd, met zijn gezicht naar de toeschouwers, Dirk en Liesbeth links. Mientje haalt een stoel en gaat bij opa zitten. Mevrouw Hussels en Jan zitten rechts. ANNEMIE: Jan, geef grootvader de tong eens. OPA: Ja, zal ik maar aanvallen? Hij neemt een snee brood en het botervlootje. Jan geeft het schaaltje tong aan en- Annemie schenkt koffie in. Grootvader is de eenigedie met smaak eet. DIRK: 't Doet me pleizier dat u weer een goeden eetlust hebt, meneer Doornent, al was u niet zoo best in orde. OPA: 't Had niets om 't lijf. Ik heb een beetje uitgeluierd. ANNEMIE: Hebt u aldoor geslapen, grootvader? OPA: Nee, ik heb aldoor wakker gelegen. ANNEMIE en JAN: 0! OPA (etend en drinkend)Ik kan me niet precies alles herinneren, maar ik weet wel dat ik zoo'n beetje versuft was of zooiets. Ik kon geen vin verroeren. DIRK: En kon u zien en hooren, meneer Door nent? OPA: Ja hoor, maar ik zou niets bepaalds kunnen noemen, dat ik gezien heb. Geef even 't zout, Dirk. Dirk geeft het zoutvaatje door. ANNEMIE: Natuurlijk niet, grootvader, 't Zal een soort droom geweest zijn. U sliep natuurlijk. OPA (bijterig): Ik zeg je toch dat ik niét sliep, Annemie? Ik zal 't toch zeker zelf 't. béste weten? LIESBETHHebt u Jan of Annemie uw kamer niet in zien komen? OPA achter zijn oor krabbend)Laat eens denken... ANNEMIELaat hem nu maar, Liesbeth. Maak 't hem niet lastig. JAN: Nee, je kunt hem 't beste met rust laten. OPA (zich herinnerend opeens): Da's waar ook! Annemie en Jan, wat halen jullie in je hoofd, om mijn bureau mijn kamer af te sleepen? Waar was dat voor? Dirk en Liesbeth zijn sprakeloos. OPA: Versta je me niet? Annemie! Jan! LIESBETHWelk bureau, vader? OPA: Nou, mijn bureau, dat ik gekocht heb. LIESBETH (naar het bureau wijzend): Is dat 't, vader? OPA: Hé, ja, dat is 't. Wat moet dat hiér? Stilte. De klok op den schoorsteenmantel slaat half twee. Iedereen kijkt er naar. OPA: En daar staat mijn klok ook zoowaar. Wat is er gebeurd hier in huis? Een korte stilte. DIRK: Da's 't toppunt. LIESBETH (opstaande)Ik zal u vertellen wat er gebeurd is hier in huis, vader. Niets minder dan diefstal. ANNEMIEPas op je woorden, Liesbeth. LIESBETHIk zou niet weten voor wieIk vind 't gemeen! JANNou nou, Liesbeth. LIESBETHEn jij bent geen steek beter. Ben je zoo'n stumper, dat je allerlei schurkenstreken uit moet halen voor haAr? ANNEMIE (opstaande): Wil je er om denken, waar je bént, Liesbeth? JAN (opstaande)Toe nu, geen ruzie maken. DIRK (opstaande)Mijn vrouw heeft 't volste recht om haar hart uit te spreken. ANNEMIE: Dat moet ze buiten dan maar doen, niet in mijn eigen huis. OPA staat op en slaat met zijn vuist op tafelWel vertjoept, wil dan geen mensch me vertellen, wat er gebeurd is? LIESBETH: Ja, vader, ik wel. Ik laat u niet bestelen. OPA: Wie heeft me dan bestolen? LIESBETHAnnemie en Jan. Ze hebben uw klok en uw bureau gestolen. (Zich opwindend): Ze zijn uw kamer in geslopen als een dief in den nacht, om ze te stelen, toen u dood was. JAN en ANNEMIE: Sst! Stil toch, Liesbeth. LIESBETH: Ik hóud mijn mond niet voor jullie. Toen u dood was, zei ik. OPA: Toen wié dood was? LIESBETH: U. OPAMaar ik bén niet dood. LIESBETHNee, maar zij dachten 't. Het blijft stil. Grootvader kijkt rond. OPA: O! Zijn jullie daarom allemaal in 't zwart vandaag. Jullie dachten dat ik dood was. (Hij grin nikt.) Dan hadden jullie 't leelijk mis. (Hij gaat zitten en eet verder.) ANNEMIE (snikkend)Opa. OPA: Jullie zijn al vlug begonnen om mijn boeltje samen te deelen. LIESBETHNee, vader, dat is niet zoo. Annemie was gewoon bezig er voor haarzelf beslag op te leggen. OPA: Je bent natuurlijk weer net zoo'n bijde handje geweest als vroeger, hè Mie? Je was zeker bang dat je te kort zou komen in m'n testament. JANHad u een testament gemaakt? OPA: Ja, 't zit in 't bureau. LIESBETHEn wat stond er in, vader? OPA: Dat doet er nu niets moer toe. Ik denk er hard over om 't te verscheuren en een ander te maken. ANNEMIE (snikkend): U zult 't me toch niet zoo erg kwalijk nemen, grootvader? OPA: Ik wou graag nog een kop koffie van je hebben, Annemie; een beetje meer suiker en een beetje minder melk. ANNEMIEJa, grootvader. Zij schenkt koffie in.) OPA: Ik neem nooit iets erg kwalijk, en ik zal er nu óók niet mee beginnen. Ik zal jullie vertellen, wat ik doen ga. Sinds moeder gestorven is, heb ik den eenen tijd bij jou ingewoond, Liesbeth, en den anderen tijd bij jou, Annemie. Goed. Nu zal ik een nieuw testament maken, en daar zal ik inzetten, dat ik alles nalaat aan degene, waar ik bij in huis woon. als ik sterf. Is dat goed? JANDat lijkt me een soort loterijtje. LIESBETH: En bij wie wou u nu inwonen? OPA (met zijn kop koffie aan zijn mond): Daar kom ik direct aan. LIESBETHU mocht best weer eens bij ons in trekken, vader. We zullen 't echt prettig voor u maken. ANNEMIE: Als hij eerst net zoo lang bij ons geweest is als bij jullie! LIESBETHIk heb 't misschien mis, maar ik heb zoo'n idee, dat vader liever niet hier blijft, na 't geen er vandaag gebeurd is. OPA: Dus je zoudt me graag weer bij je hebben, Lies? LIESBETHII weet heel goed, dat u bij ons altijd welkom bent, en dat u zoo lang kunt blijven als u wilt. OPA: Nu, Annemie wat zeg je er van? ANNEMIE: Ik kan alleen maar zeggen, dat Liesbeth dan wel heel erg is omgeslagen de laatste paar jaar. (Zij staat op.) Weet u, waar die ruzie tusschen ons over ging, grootvader? LIESBETH: Stel je niet aan, Annemie; ga zitten. ANNEMIE: Nee, als ik hem niet houd, krijg jij hem ook niet. We kregen ruzie, omdat Liesbeth zei, dat ze u nooit meer in huis wou hebben, voor geen geld van de wereld. Ze had al lang genoeg met u gezeten, nu moesten wij d'r verder maar pleizier van hebben, zoolang als u leefde. OPA: Als ik 't goed bekijk hoeven jullie er geen van tweeën erg trotscli op te zijn, dat je zoo lief voor je vader geweest bent. LIESBETHAls ik iets misdaan heb, heb ik er in ieder geval berouw over. ANNEMIE: Dat hoef ik niet eens te zeggen vader weet 't wel. OPA: 't Is trouwens wel een beetje laat om 't te zeggen - Jullie waren me allebei liever kwijt dan rijk. ANNEMIE en LIESBETHNee, heuscli niet, vader. OPA: Ja ja, zoo praten jullie nu, omdat ik dat gezegd heb over de erfenis. Jullie hebben me geen van tweeën graag, dus ga ik bij iemand, die me wél graag heeft. DIRK: Maar u hoort toch bij een van uw dochters in te wonen? OPA: Ik zal jullie vertellen wat ik van plan ben Ik moet Maandag drie boodschappen doen. Ik moet naar den notaris om mijn testament te veranderen; en ik moet naar 't assurantiekantoor, om mijn premie te betalen; en ik moet naar 't. stadhuis om aan te teekenen. VIER MONDEN: A an teekenen OPA: Ik ga namelijk trouwen. LIESBETH: Trouwen! ANNEMIE: Hij is niet wijs! Algemeene consternatie. OPA: Ik ga trouwen, zei ik. ANNEMIE: Met wie? OPA: Met de weduwe Slenders, je weet wel, waar de Kroon van is. We waren 't al een tijdje eens samen, maar ik heb 't stil gehouden, om jullie te verrassen. (Hij staat op.) Ik voelde wel, dat ik jullie een beetje tot last was, dus ik was blij dat ik iemand vond, die 't prettig zou vinden, om voor me te zorgen. Maandag over drie weken trouwen we. Jullie gaan toch allemaal mee? (Hij loopt naar de deur.) Ik ga me aankleeden, en dan ga ik er maar eens uit. (Hij blijft bij den drempel staan.) Ik ben blij, dat jullie m'n bureau vast beneden hebben gehaald, Annemie. Da's zooveel makkelijker met de verhuizing. Hij gaat, Fin het gordijn zakt. Opvoering verboden

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 6