BEROEMDE OPERA'S EN HAAR COMPONISTEN De „Fidelio van Ludwig van Beethoven (1770-1827) DOOR COR BACKERS 26 Van alle mnsiei is niemand zoo bekend als Ludwig van Beethoven, de sombere, doch geniale componist, wiens werk van alle grootmeesters der toonkunst den zuiversten neerslag vormt van zijn geestelijk leven. Voor hen, die in hun kinderjaren piano-onderricht ontvingen, is zijn naam onverbrekelijk verbonden met de korte sonaten in F- en G-dur; terwijl zij zich later, door hun grooter pianistisch kunnen daartoe in staat gesteld, konden vermeien in de schoonheid van de grootere klavierwerken zooals de Sonate „Pathétique" en de „Mondschein"-sonate. De concertbezoekers kennen Van Beethoven als den grooten „symphonicus", en ook de radioluiste raar zal zijn werken vele malen beluisterd hebben. De schepper van al deze van schoonheid door trokken muziek werd 16 December 1770 te Bonn geboren. Na een kommervolle en sombere jeugd reisde hij in 1787 naar Weenen, met 't voornemen daar les te nemen bij W. A. Mozart, doch spoedig moest hij naar Bonn terugkeeren om voor het ouderloos geworden gezin te zorgen. In 1792 ging hij opnieuw naar Weenen en nu voorgoed en studeer de eenigen tijd bij Joseph Haydn; diens lessen bevielen hem echter in 't geheel niet en in het geheim ging hij bij Schenk studeeren. Toch droeg hij zijn eerste composites uit erkentelijkheid aan Joseph Haydn op. Voorts studeerde hij nog bij den destijds beroemden contrapuntist J. G. Albrechtsberger en bij den operacomponist Salieri, welke laatste studie tot 1802 duurde. Als pianist had hij te Weenen weldra een grooten naam verworven, waardoor hij met de aristocra tische families in aanraking kwam, zooals de graven Lichnowsky en Brunswick, die hem zijn geheele leven hartelijk gezind waren. Toen Beethoven eenige jaren later een aanbieding kreeg van koning Jérome van Westfalen om kapel meester te Kassei te worden, wilde hij, door geldnood gedwongen, dit aanbod aan vaarden; om hem nu voor Weenen te behouden, schon ken de vorsten Kinsky, Lobkowitz en zijn leerling, de aartshertog Rudolf, hem een levenslang jaargeld van vierduizend gulden. Van toen af was het hem moge lijk zich geheel aan het com- poneeren te wijden. Deze materieele voorspoed hel blinde „Mo-ndschein sonate" voor werd echter vertroebeld door zijn sedert 1800 steeds toenemende hardhoorendheid. die ten slotte algeheele doofheid ten gevolge had. Hierdoor werd hij gedwongen zijn loopbaan als pianist en dirigent op te geven, terwijl hij tevens wantrouwend tegenover de menschen kwam te staan en op den duur geheel teruggetrokken van de wereld leefde, alleen met enkele intieme vrien den den omgang bewarend. Op werkelijk vaderlijke wijze zorgde hij in die jaren voor zijn neef Karl van Beethoven, doch diens zwak karakter werd voor hem een bron van veel verdriet. De laatste jaren leed hij aan een leverziekte en aan buikwaterzucht: den 26en Maart 1827 werd hij door den dood uit zijn lijden verlost. Hij was een groot genie, de grootmeester der instrumentale muziek, die de traditioneele vormen verbrak en als baanbreker werken van overweldi gende schoonheid schiep. In den loop der jaren kreeg zijn muziek een bijzonder persoonlijken stijl, zoodat zijn kunst veel meer dan die van zijn voor gangers individueel genoemd kon worden en zijn persoonlijkheid op het laatst niet meer van het wezen zijner muziek te scheiden was. Men denke hier maar eens aan zijn Derde Sym phonic met den indrukwekkenden treurmarsch zijn Vijfde met het dramatische eerste deel, het demonische scherzo en de zegevierende finale. De uitbundige en zonnige Zevende, door Richard Wag ner „De Apotheose van den Dans" genoemd en dan ten slotte de geweldige Negende met. het slotkoor op Schiller's „Ode an die Freude". Vergeten wij daarbij niet de pianoconcerten, het vioolconcert, de vioolsonaten (Kreutzer-sonate), de cello-sonaten en de schitterende strijkkwartetten, die mede tot de hoogste uitingen van zijn geniaal kunnen gerekend worden. Zijn piano-sonaten bezit ten een zeer persoonlijken stijl, waaruit men alleen al het lijden en de vreugde, als het ware zijn levensge schiedenis, kan vernemen. Tot de bekendste belmo ren wel de „Appassionata", de „Pathétique" en de „Mondschein"-sonate. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat Beethoven zijn sonaten, behoudens enkele uitzonderingen, niet van titels voorzag. Ook de ,.Mondschein"-sonate werd door den meester nimmer zoo betiteld, doch de aan leiding gaf hij er wel toe door den dichterlijken in houd, dien hij aan deze compositie schonk. Beet hoven geeft in deze muziek uiting aan zijn hooge en reine liefde voor gravin Guillietta Giucciardi. De meditatief-poëtische sfeer van het eerste deel werd de directe aanleiding tot de bovengenoemde betiteling van dit werk. Zelf schreef hij boven deze sonate: „Sonata quasi una fantasia dedicate alia Damigella Contessa Giullietta Guic- ciardi". In zijn oeuvre staat de opera „Fidelio" geheel Ltuluiy eau Beethoven. apart. Het was het eenige werk dat hij op dit gebied schreef. Dientenge volge was men de meening toegedaan dat hij zich niet tot dit genre aange trokken zou hebben gevoeld. Een mee ning die men overi gens rustig naar het land der fabelen verwijzen kan om dat moeilijkheden van allerlei aard oorzaak waren dat zijn plannen op dit terrein geen werke lijkheid werden. In een tijd dat het patriotisme zijn invloed deed gelden op den smaak van het publiek, wilde het bestuur van de Weensche Opera geen werken van Fransche meesters meer ten tooneele voeren. De eigenaar van het Theater an der Wien, Freiherr von Braun, besloot nu Beethoven het componeeren van een opera op te dragen en deze nam dit aanbod aan. Van de beide hem voorgelegde libretti liet hij zijn keuze vallen op de „Fidelio". De Fidelio werd voor het eerst 20 November 1805 uitgevoerd en gevolgd door twee reprises, maar zij had geen succes. Nadat Beethoven verschillende veranderingen in de partituur had aangebracht, kwam het werk 29 April 1806 opnieuw ten tooneele en vond ditmaal veel meer bijval. Door oneenig- lieid met Von Braun kwamen de uitvoeringen weer tot een ontijdig einde. Na zeven jaar werd het geschil bijgelegd en tekst en partituur werden opnieuw herzien. In dezen vorm werd de opera voor de derde maal te Weenen opgevoerd, behaalde nu een door slaand succes en werd een repertoirestuk. Voor de Fidelio zijn vier ouvertures geschreven, drie dragen den naam „Leonore" en één „Fidelio". Deze laatste was bestemd voor de uitvoering van de opera in 1814, doch was niet op tijd gereed en werd eerst eenige dagen later bij een der reprises De inhoud van de opera is als volgt: Pizarro, gouverneur van een somber middel- eeuwsch fort, gebruikt als gevangenis voor politieke misdadigers, staat vijandig gezind tegenover Flore- stan, een Spaansch edelman. In het geheim heeft Pizarro de gevangenneming van Florestan voorbe reid en uitgevoerd. Hij laat hem in den donkersten kerker van 't fort werpen, terwijl hij ter zelfder tijd laat verkondigen dat Florestan gestorven is. Pizarro heeft ook werkelijk een plan beraamd om Florestan door verhongering te laten omkomen en als het noodzakelijk is. hem te vermoorden! Eén koestert argwaan tegen het bericht van Pizar ro, dit is Leonore, Florestan's vrouw. Zij zal nu door een list trachten haar echtvriend te bevrijden. Hier door komt zij voor vele gevaren en moeilijkheden te staan, haar liefde en trouw doen haar echter alles trotseeren als het er om gaat het leven van haar man te redden. Deze trouw en de triomf van de echtelijke liefde over de gemeene streken van den gouverneur vormen het thema van de Fidelio. Deze titel is afgeleid van den naam, door Leonore aangenomen wanneer zij, als man vermomd, helper van den cipier Rocco tracht te worden. Zeer tegen den zin van Beethoven werd het werk Fidelio ge noemd, hijzelf noemde het de opera „Leonore". Fidelio wordt door zijn plichtsgetrouwen arbeid en vriendelijk karakter al spoedig de gunsteling zoowel van Rocco als van diens dochter Marcellina. Zij voelt zich veel meer tot het aangename en zachte karakter van Fidelio aangetrokken dan tot Jaquino, den knecht van den cipier. Deze laatste meent stellig de liefde van Marcellina gewonnen te hebben en wil met haar in het huwelijk treden. Leonore kan echter niet, zonder haar plan te doen mislukken, aan Marcellina bekennen dat zij tot haar eigen sekse behoort. Zoo is dan de situatie als het scherm voor de eerste akte rijst en het tooneel de binnenplaats van de gevangenis voorstelt. Eerste akte. De opera opent met een levendig gezongen duet tussclien Jaquino en Marcellina, waarin hij aandringt op een bevestigend antwoord tiaar aanleiding van zijn huwelijksaanzoek, maar zij wijst hem af. Alleen gelaten laat zij blijken dat

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 26