Waar Ik hem weet!" Jagerslatijn in Gelderland- Van spiegels, lepels en loopers Met scherpen blik, het geweer in den aanslag, loopt de jager over de wijde vlakte, elk oogenblik gereed om een schot te lossen. Op 'n wijde vlakte, 'n knollenland bijvoor beeld, loopt een aantal eenzame figuurtjes over het land. Zij zoeken iets wat ze nog nooit gezien en dus zeker niet verloren heb ben en spreken onverstaanbare taal. Eén roept bijvoorbeeld,,Waar ik hem weet!" Voor de jacht begint bespreken de jagers hun plannen niet dc eigenoren van het land. Haastig schiet een bruin hoopje wol over de struiken, de man legt aan, maar Lampe is verdwenen. En dan houdt de jager den volgenden monoloog, ten minste als hij spraak zaam geworden is van zijn fiasco en tevens wil toonen, dat hij althans over de hazenjacht kan praten, al schiet hij ook geregeld mis: „Ik zag hem niet kegel maken, hij speurde niet met zijn spiegels, hij luisterde ook niet met zijn lepels, maar lag in zijn leger, ik inoest hem dus wel opstooten." „Maar hij had nog net den tijd zijn pels te bergen zonder zweet achter te laten en toonde je zijn pluim, zoodat je hem niet kon omleggen," merkt, een ander schamper op. Dit is je reinste jagerslatijn, maar met eenigen goeden wil komt ook een normaal mensch er uit, als hij weet, dat kegel maken rechtop zitten beteekent. De jachttropee. in dezen de haas, wordt met kennersblikken gekeurd. De jagers gewoonte wil, dat de geschoten hazen achter aan de broek van den jager gebonden worden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 2